Egyptenaren in Kosovo
AAN DE VOORAVOND van de desintegratie van Joegoslavie verschenen in de pers berichten over een nieuwe etnische groep. In Kosovo en Macedonie schenen vele duizenden 'Egyptenaren' te leven, die zich daar al eeuwen geleden hadden gevestigd. Zij eisten zich bij de volkstelling van april 1991 als zodanig te kunnen laten registreren.
Bij eerdere volkstellingen waren deze 'Egyptenaren' voor het merendeel geregistreerd als Albanees. 'Egyptenaar' was toen geen erkende minderheid in Joegoslavie en zij spraken meestal Albanees. Dat zagen zij echter niet als hun moedertaal, alleen als hun 'thuistaal'. Albanezen, en trouwens ook anderen, vonden dat deze 'Egyptenaren' gewoon zigeuners waren. In Macedonie en onder Serviers ondervonden ze daarentegen grote sympathie vanaf het moment dat zij zichzelf zogezegd hadden uitgevonden. Slobodan Milosevic stelde dat meer dan de helft van de Albanezen in Kosovo Egyptenaren waren, die door de Albanezen gedwongen waren hun identiteit te verloochenen.
De 'Egyptenaren' om wie het hier gaat, zijn inderdaad zigeuners, die zich echter om verschillende redenen niet als zigeuner wensten te identificeren. Zij kozen na de Tweede Wereldoorlog ervoor zich tot de Albanezen in Joegoslavie te rekenen. Een Servische antropoloog schreef in 1970 met vette ironie: 'Heden ten dage hebben wij in Joegoslavie de gelegenheid tegen te komen: Roemenen, Albanezen, Turken, Slovenen, Serviers, Macedoniers en anderen, die niettemin gemeen hebben dat ze allemaal sprekend zigeuners zijn'.
Voor een veelal geminachte minderheid is het aannemen van een andere etnische identiteit een voor de hand liggend mechanisme om aan achterstelling en discriminatie te ontsnappen. Zeker als het om mensen gaat die in status en beroep niet als lid van zo'n minderheid herkenbaar zijn. Voor zulke zigeuners was het onder het regime van Tito aantrekkelijk zich in Kosovo te identificeren als Albanees. Die vormden daar immers de overgrote meerderheid; Kosovo maakte weliswaar deel uit van de Servische deelrepubliek, maar had constitutioneel de status van autonome provincie.
Dit veranderde eind jaren tachtig, toen Milosevic aan die autonomie gewelddadig een eind maakte. Vanaf toen maakten de Serviers in Kosovo de dienst uit. Zij beheersten alle belangrijke politieke en maatschappelijke organisaties en zij maakten uit wie baantjes kreeg en voordelen genoot. Voor de geemancipeerde zigeuners die zich tot dan toe tot de Albanezen hadden laten rekenen, was de aardigheid er toen af.
Het 'ontstaan' van Joegoslavische 'Egyptenaren' heeft, met andere woorden, alles te maken met de verschuiving van de machtsbalans tussen Serviers en Albanezen in Kosovo, in het voordeel van de Serviers. Natuurlijk waren er allerlei mythen die konden worden aangeroepen om te bewijzen dat zich ooit Egyptenaren op de Balkan hadden gevestigd. Van meer belang was echter dat Servische en Macedonische academici en media dit verhaal gingen steunen, teneinde zo afbreuk te doen aan de meerderheidspositie van de Albanezen in Kosovo.
Dit is maar een van de voorbeelden waarmee Ger Duijzings in zijn studie Religion and the Politics of Identity (Londen, 2000) aantoont dat op de Balkan geen sprake is van duidelijke, stabiele, onveranderlijke 'etnische identiteiten'. Toch is dat de manier waarop al te veel politici en politieke commentatoren nog steeds naar voormalig Joegoslavie kijken en erover oordelen. Het lijkt wel alsof ze allemaal nooit meer dan vijf werkdagen hebben besteed om zich in dit onderwerp te verdiepen, in het voetspoor van Peter van Walsum. Deze gepensioneerde topdiplomaat vermeldt in zijn memoires dat hij zich van 8 tot en met 12 juli 1991 grondig in Joegoslavie had verdiept en zo tot de conclusie was gekomen dat Joegoslavie langs etnische lijnen moest worden opgedeeld.
Twee weken geleden heb ik al betoogd dat dit een even dom als onuitvoerbaar recept is. Duijzings studie is zeker niet de eerste waarin staat opgetekend hoe fragiel, willekeurig en veranderlijk al deze zogenaamde etnische identiteiten zijn. Zoals ze nu lijken te bestaan, zijn ze voor alles een gevolg van de oorlog. Die is door diezelfde kortzichtige politici en commentatoren indertijd voorgesteld als de uitkomst van eeuwenoude etnisch-nationale tegenstellingen. Oorzaak en gevolg liggen precies omgekeerd: de oorlog heeft mensen in Joegoslavie gedwongen politieke identiteiten aan te nemen die ze daarvoor niet hadden en waarvoor ze onder normale omstandigheden ook nooit hadden gekozen.
In zijn indrukwekkende studie over staatsvorming, geweld en nationalisme, waarop hij vorige week aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde, analyseert Ton Zwaan de oorlog in Joegoslavie in vergelijking met de moord op de joden onder Hitler en de vervolging van de Armeniers. Heel kort door de bocht: de langdurige geallieerde bezetting heeft van Duitsland een stabiele democratie gemaakt en een einde gemaakt aan de vervolging van joden. Is dit niet het beste recept voor Bosnie en Kosovo?
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 10-05-2001