Einde der ideologieen?
RUIM VEERTIG JAAR geleden viel de uitdrukking voor het eerst: het einde der ideologieen. Onder deze noemer werd het politiek-sociologisch debat van de jaren vijftig gevoerd in heel de Atlantische wereld. De teneur ervan was deze:
In de naoorlogse wederopbouwperiode is gebleken dat ideologieen als communisme en fascisme in democratische staten geen aantrekkingskracht van betekenis meer genieten. Daarmee is een eind gekomen aan de vooroorlogse strijd tussen deze ideologieen en de liberaal-democratische. De Tweede Wereldoorlog heeft aan het fascisme een eind gemaakt en de onthullingen over de werkelijkheid van Stalins regime hebben de geloofwaardigheid van het communisme onderuit gehaald. Niemand betwist meer dat de bestaande democratische politieke orde de best mogelijke is, of in Churchills woorden, de slechtste op alle andere na.
'Ideologie' had in dit debat een slechte naam. Het staat voor extremisme en fanatisme, zodat communisme en fascisme ervoor model kunnen staan. In het voorbijgaan werd echter alle politieke stromingen bestaansrecht ontzegd. Pragmatisme was het toverwoord, waarmee liberalisme, socialisme en conservatisme werden uitgebannen.
De ideologen van 'het einde der ideologieen' stelden dat in de moderne westerse democratieen geen wezenlijke sociale tegenstellingen meer bestaan die de basis kunnen vormen van politiek-ideologische meningsverschillen. De klassenstrijd is voorbij. Democratie is niet een middel om naar de goede samenleving te streven, schreef Seymour Martin Lipset in 1960: 'It is the good society itself in operation.' Want de 'fundamentele problemen van de industriele revolutie' zijn opgelost: de arbeiders zijn staatsburgers geworden en tellen in de bedrijven mee, de conservatieven hebben de verzorgingsstaat aanvaard en democratisch links heeft erkend dat een toename in overheidsmacht meer gevaren voor vrijheid met zich meebrengt dan economische problemen oplost.
Voor 'politiek' in de gebruikelijke zin van het woord is volgens Lipset daarom geen plaats meer. Zogenaamde politieke problemen zijn in werkelijkheid technische vraagstukken. De implicatie van Lipsets these is dat democratie daarom ook een heel andere inhoud zou moeten krijgen: op zijn best zou deze nu nog de keuze betreffen tussen deskundigen die deze technische problemen aankunnen.
Eigenlijk preekten de ideologen van 'het einde der ideologieen' daarom het einde van de politieke democratie als zodanig. De keuze tussen verschillende aannemers is immers van een andere aard dan die voor of tegen een Betuwelijn die zij bouwen. Deze preek was des te merkwaardiger, omdat die ideologen vrijwel allemaal Newyorkse marxisten en trotskisten waren geweest voordat ze socioloog werden.
Maar misschien was het ook weer niet merkwaardig, omdat het marxisme zelf een sterk antipolitieke, technocratische inslag heeft, een eigen belofte van 'een eind aan de politiek' waarin, om met Friedrich Engels te spreken (die het weer van de 'utopisch-socialist' graaf Saint-Simon had) 'het bestuur over mensen plaats heeft gemaakt voor de administratie van zaken'.
De these van 'het einde der ideologieen' ging ten onder in het geweld van de jaren zestig, maar dook aan het eind van de jaren tachtig weer op, nu vermomd als de stelling van 'het einde der geschiedenis'. Die stelling werd gelanceerd door de Amerikaan Francis Fukuyama, van wie de Volkskrant nog een hele tijd bleef schrijven dat hij bij het State Department (het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken) werkzaam was, toen dat allang niet meer het geval was, als om het sinistere van zijn verhaal accent te geven.
Fukuyama verkleedde zijn verhaal in hegeliaanse geschied-filosofie, maar als men die buitenissige haute couture er vanaf trekt, blijft het oudje liedje over, dat sinds enkele jaren ook in de Nederlandse politiek wordt gezongen: er zijn geen wezenlijke politieke tegenstellingen meer tussen democratische partijen. Is de Paarse Coalitie daarvan niet het - voorlopig - definitieve bewijs?
Misschien is het verstandig te wachten met ja knikken en eerst de argumenten van Lipset uit 1960 nog eens te proeven. Lipset was toen de meest extreme vertegenwoordiger van de these van 'het einde van de ideologieen'. Daarom is het de moeite waard nog eens naar zijn verhaal te kijken, want dan blijkt dat het nu niet meer opgaat, zelfs als dat in 1960 nog wel zo zou zijn geweest.
'De arbeiders' vormen nu een gekrompen klasse en daaronder bevindt zich een nog veel grotere laag, die met de eerste wel politieke rechten deelt, maar in feite steeds meer van deelname aan het normale maatschappelijke leven is uitgesloten. Sterker nog: een groeiend deel van de midden- en hogere klasse is in deze zelfde situatie terecht gekomen.
Er is geen sprake van dat de problemen van de industriele samenleving zijn opgelost. Evenmin geldt dat conservatieven de verzorgingsstaat hebben geaccepteerd. De verzorgingsstaat van 1960 was een andere dan van tien jaar later. Het was een 'waarborgstaat', tegenwoordig een VVD-begrip, maar oorspronkelijk gemunt in de PvdA van Drees.
Niettemin geldt dat wij tegenwoordig getuige zijn van een fanatieke, extremistisch-ideologische aanval op de verzorgingsstaat en allang niet meer op de uitwassen ervan. De meest banale dogma's over markt en kapitalisme worden als wetenschappelijke waarheden gepropageerd, niet alleen door partijen waarvan je dat kan verwachten, maar ook door hoge ambtenaren en woordvoerders van de PvdA. Een gezonde verhouding tussen 'markt' en 'overheid' bestaat niet meer.
Er is geen sprake van dat 'politiek' nu werkelijk is teruggebracht tot technische kwesties. Integendeel: wij leven in een uiterst ideologisch tijdvak. Het kan zich alleen maar als 'gematigd' en 'pragmatisch' verkopen omdat het te weinig weerwoord krijgt.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 26-04-1995