Einde staat
TEGEN HET EINDE van de Middeleeuwen was het politiek bezien een bende in Europa. 'Europa' - dat was officieel het 'christelijk imperium' dat Karel de Grote had gesticht, als herleving van het voormalige West-Romeinse Rijk.
In werkelijkheid was sprake van honderden politieke eenheden, waarvan de territoria elkaar in allerlei gradaties overlapten: koninkrijken en piratennesten, roofridderburchten en stedelijke federaties als de Hanze, stadsrepublieken en kloosterorden die over grote gebieden heersten, zoals de Teutoonse en de Maltezer Ridders.
Over twee jaar wordt uitbundig de Vrede van Munster gevierd, die op 30 januari 1648 een eind maakte aan de Tachtigjarige Oorlog. Op 24 oktober van dat jaar werd in dezelfde stad nog een vredesverdrag getekend, dat in de geschiedenis bekend staat als de Vrede van Westfalen. (Het had wel eerder gekund, als de ambassadeurs van de Duitse keizer in Munster niet de sleutel waren kwijtgeraakt om de code te ontcijferen waarin keizer Ferdinand hen instrueerde akkoord te gaan met de vredesvoorwaarden.)
De vrede van Westfalen maakte een einde aan de Dertigjarige Oorlog, waarvan de Nederlandse Revolutie een belangrijk onderdeel is geweest; een oorlog die in heel Europa dood en verderf had gezaaid en - achteraf - de vorming van een Duitse staat twee eeuwen heeft vertraagd.
Maar de Vrede van Westfalen is historisch toch vooral van belang als de geboorte van de moderne staat. Na twee eeuwen oorlog was deze als enige soevereine instantie overgebleven. Al die andere Middeleeuwse vormen van politieke organisatie hadden inmiddels het loodje gelegd, op een paar buitenissige uitzonderingen (zoals Andorra, Malta, Liechtenstein, Monaco, San Marino) na.
Wat was er tussen het eind van de Middeleeuwen en 1648 gebeurd dat deze uitkomst verklaart? Het antwoord is simpel: oorlog. De moderne staat is het bijprodukt van oorlogvoering; oorlogvoering die vanaf de veertiende eeuw steeds grootser en duurder werd.
De uitvinding van het buskruit leidde, zoals bekend, tot de introductie van vuurwapens. Vuurwapens waren zeer duur en vergden dure beroepssoldaten om ze te bedienen. Vestingmuren waren niet tegen kanonskogels bestand. Hun plaats werd ingenomen door immense stelsels van wallen, grachten, bastions, ravelijnen, courtines, hoornwerken en wat dies meer zij. Ook dat vroeg om enorme inspanningen aan mankracht en kapitaal.
De vorming van staten begon bij de poging om het potentieel voor zulke oorlogvoering op de been te brengen. Daarvoor werden staatsbureaucratieen geschapen, die in staat waren op een geordende en regelmatige wijze geld en manschappen te onttrekken aan de bevolking in een bepaald gebied.
Dit leidde weer tot verdere administrering van de samenleving, in de vorm van bevolkingsregisters maar ook in de aanleg van een fysieke infrastructuur. Niet alleen Hitlers Autobahnen werden in eerste aanleg vanwege militaire motieven gebouwd, dat gold ook nog voor de Amerikaanse snelwegen die onder president Eisenhower zijn aangelegd.
Zo groeide de staat naarmate zijn vermogen oorlog te voeren toenam. Vaak ging die groei ten koste van de maatschappij, waarvan de welvaart door de staat werd afgeroomd. Niet altijd en overal echter. De Republiek der Zeven Provincien zou altijd een vreemde eend in de bijt blijven, omdat staat en maatschappij elkaar goeddeels overlapten. De burgerij leende hier graag haar geld aan de staat, omdat ze daar zelf de dienst uitmaakte - en van een mooi rendement verzekerd was.
Maar ook elders was de relatie tussen de opkomende staat en de samenleving niet eenzijdig. Zo kan men als eerste teken van de latere verzorgingsstaat het permanente hospitaal zien dat de Spaanse staat in de zestiende eeuw in Mechelen stichtte ten dienste van het Spaanse leger in Vlaanderen, toentertijd de grootste staande krijgsmacht in Europa.
Zo zou ik nog wel even kunnen doorgaan om het onlosmakelijk historisch verband tussen staat en oorlog onder ogen te brengen, maar voor dit verhaal is het mooi geweest.
De militaire historicus (van Nederlandse afkomst) Martin van Creveld schreef een paar jaar geleden een provocerend boek, The Transformation of War, waarin hij betoogde dat oorlogvoering zoals die vijf eeuwen lang tussen staten gebruikelijk was geweest, achterhaald was. Dat hield voor hem allerminst in dat nu de eeuwige vrede uit zou breken. Nee, het gaat erom dat in de moderne wereld gewapende conflicten zich niet meer tussen staten afspelen, in de vorm van veldtochten en veldslagen tussen grote, zwaarbewapende legers.
De Golf-oorlog is in zijn ogen de uitzondering die de regel bevestigt. Gevochten wordt er allang veel meer binnen dan tussen staten, niet door 'geregelde' legers maar door allerlei soorten van terroristen, guerrillero's en lokaal gerecruteerde milities die niet alleen gemeen hebben dat ze niet in het kader van de staat opereren, maar ook dat klassieke militaire organisaties er betrekkelijk machteloos tegenover staan. De IRA bestaat uit niet meer dan enkele honderden opgeschoten jongeren, maar een garnizoen van twintig- tot dertigduizend Britse beroepsmilitairen heeft hun terrorisme dertig jaar lang alleen maar kunnen beteugelen, niet uitroeien.
Zulke observaties zijn op zichzelf niet origineel; wel Van Crevelds gevolgtrekking. Volgens hem betekent de breuk in de relatie tussen staat en (het vermogen tot) oorlogvoering uiteindelijk dat de staat ten dode is opgeschreven.
Deze prikkelende slotsom wordt niet bedorven door een schildering van hoe een wereld zonder staten eruit zal zien. Van Creveld suggereert over die situatie alleen maar dat hij nooit slechter kan zijn dan de wereld waar wij nu nog in leven. Tenslotte heten volgens hem de twee voornaamste producten van de moderne staat Auschwitz en Hiroshima.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 25-09-1996