Einde van de ideologieen

HET KASTEEL van Bertinoro is gebouwd op het hoogste punt van de rots waarop het stadje ligt. De voormalige residentie van Cesare Borgia biedt een schitterend panorama van de Romagna. Op het terras kijk ik mijn ogen uit en denk na over colleges die ik hier ga geven over hedendaagse ideologieen in Europa, want het kasteel is nu een buitenplaats van de Universiteit van Bologna.

Vroeger was dat niet zo moeilijk. Sinds de Franse Revolutie is de politiek van Europese staten altijd te duiden geweest in termen van de drie grote ideologische stromingen die toen zijn ontstaan: conservatisme, liberalisme en socialisme, ook al zijn de partijstelsels niet altijd rechtstreeks op die driedeling terug te voeren. In Nederland heeft bijvoorbeeld nooit een conservatieve partij bestaan, maar vormt het conservatisme wel een belangrijk en herkenbaar element zowel van de confessionele partijen als van de liberale, ook in hun hedendaagse gedaante van CDA, respectievelijk VVD.

Al sinds jaar en dag wordt echter het einde van de ideologieen geproclameerd. Voor het eerst gebeurde dat in de jaren vijftig. 'Het einde van de ideologie' was toen vooral de boodschap van Amerikaanse sociologen, die als merkwaardige gemeenschappelijke achtergrond hadden dat ze in hun jonge jaren trotzkist in New York waren geweest. In zijn meest extreme versie (Seymour Martin Lipset) hield de these van het einde van de ideologie ook het einde van de politiek in. Volgens Lipset waren er in de moderne samenleving geen wezenlijke politieke problemen meer, alleen maar technische en bestuurlijke. Die vroegen om deskundigen, niet om politici met politieke programma's.

In de jaren zestig raakte deze these om voor de hand liggende redenen in vergetelheid, maar aan het eind van de jaren tachtig keerde hij in andere gedaanten op het schouwtoneel terug. Volgens de post-modernistische filosofie vormden die grote ideologieen niet meer dan constructies om de uitoefening van macht aan het gezicht te onttrekken.

Als ze naar post-modernistisch recept 'gedeconstrueerd' waren, bleef er eigenlijk niets van over. Jacques Derrida concludeerde dat 'de tijd van de grote verhalen voorbij was', een conclusie die ook degenen die zich met reden verre van de wartaal van het postmodernisme houden, toch maar al te vaak herhaalden.

Minstens zo invloedrijk is de these geworden waarmee Francis Fukuyama tien jaar geleden beroemd werd: die van het einde van de geschiedenis. Het einde van de geschiedenis, opgevat dan als het eind van de strijd tussen grote ideologieen. Met de ondergang van het communisme is het liberalisme in zijn politieke (democratie) en economische (kapitalisme) vorm immers als enige overgebleven. Men hoeft het niet met al deze doodstijdingen eens te zijn om toch vast te stellen dat het ideologisch landschap in Europa veranderd is, en nog steeds verandert.

Een factor daarin is dat politici in veel Europese staten zelf welbewust een anti-ideologische politiek voeren, of liever gezegd: beweren dat zij dat doen. Nederland is daarvan al sinds 'Paars' regeert een goed voorbeeld. De belangrijkste regeringsdaden worden verdedigd met het argument dat dit 'nu eenmaal' technisch noodzakelijk is, van de aanleg van een Betuwelijn die de belastingbetaler nog jarenlang zuur zal opbreken tot de instelling van de Europese Monetaire Unie.

Deze technocratisering van de politiek wordt versterkt door de Europese integratie. Die leidt ertoe dat het domein van de nationale politiek wordt verkleind, maar dat dit niet wordt gecompenseerd door een vergroting van het domein van de politiek op Europees niveau.

Ook John Gray voorspelt een einde van de politiek, maar dan wel op een heel andere wijze dan de vorige aanzeggers. Volgens hem gaat het hier om een welbewuste strategie van neoliberale politieke elites die streven naar een vrije markt op wereldschaal. Hun streven is er met opzet op gericht, zo stelt hij in False Dawn. The Delusions of Global Capitalism (London, Granta, 1999), om de werking van zo'n vrije markt buiten elke politieke controle te plaatsen en zo democratie buitenspel te zetten.

'Soevereine staten kunnen lid worden van de Wereld Handels Organisatie, maar vervolgens bepaalt de WHO, en niet een of ander wetgevend lichaam van een soevereine staat, wat als vrije handel telt en wat als een belemmering daarvan. De spelregels van de markt moeten verheven worden tot een niveau waarop revisie langs democratische weg is uitgesloten.'

John Gray weet waar hij het over heeft. Van een fervent aanhanger van Margaret Thatcher heeft hij zich tot een van de scherpste critici van het neoliberalisme ontwikkeld. Zijn visie op het einde van de ideologie vind ik realistischer dan de meeste anderen. Zie de wijze waarop in de Europese Unie de centrale bank boven elke democratische controle is gesteld.

Een alternatief voor ideologische politiek bestaat overigens wel. Neem Rusland. Daar bestaan wel politieke partijen, maar zij stellen programmatisch niets voor. Het zijn enorme netwerken van vriendjespolitiek, waar economische en politieke machthebbers gunsten en banen uitdelen in ruil voor stemmen. Zo kan het ook.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
19-05-1999

« Terug naar het overzicht