Erfenissen van Osmaanse dorpspolitiek en corruptie



OP dinsdag 16 juli 1683 bereikte de voorhoede van het Turkse leger de muren van Wenen en een week later was de stad ingesloten door inderhaast gebouwde fortificaties die werden bemand met een troepenmacht van meer dan tweehonderdduizend, onder commando van Kara Mustafa, de grootvizier (en schoonzoon) van sultan Mehmed IV. Als veldheer had hij naam gemaakt door zijn wreedheid tegen christenen. Twee jaar eerder had hij na de inname van de stad Uman de gevangen genomen christenen laten villen. De opgezette huiden stuurde hij als cadeau naar de sultan.

Behalve wreed en bekwaam was hij ook buitengewoon hebzuchtig. Dit werd zijn ondergang. In plaats van terstond Wenen te bestormen, probeerde hij de stad door uithongering tot overgave te dwingen. Bij een succesvolle stormaanval zouden zijn soldaten krachtens gebruik de stad drie dagen mogen plunderen. Dan bleef er voor hem als bevelhebber heel wat minder buit over dan wanneer Wenen zich formeel over zou geven. Belegeren kost echter tijd en die tijd werd door anderen gebruikt om een ontzettingsleger onder leiding van de Poolse koning Johan Sobieski te vormen, dat in de zomer van 1683 naar Wenen oprukte.

In de eerste week van september concentreerde dit leger zich aan de rand van het Wienerwald en Kara Mustafa zag zich gedwongen alsnog de aanval op de stad te openen.

Op 12 september slaagden zijn sappeurs er in een bres in de buitenste verdedigingswerken te slaan, maar tegelijkertijd viel het leger van Sobieski de belegeraars aan. Tegen de avond donderde Poolse cavalerie het luxueuze tentenkamp van de grootvizier binnen en waren de Turken over de hele linie op de vlucht. Tijdens de terugtocht liet Kara Mustafa vijftig van zijn regimentscommandanten wurgen, maar toen hij eindelijk was teruggevallen op de citadel van Belgrado, duurde het niet lang of hij onderging op bevel van de sultan hetzelfde lot.

Anderhalve eeuw eerder, in 1523, was Wenen ook belegerd door de Turken, onder sultan Soeleiman de Schitterende. Toen echter had het slechte weer hen gedwongen het beleg op te breken. Soeleiman was in goede orde teruggetrokken naar zijn uitvalsbases in Hongarije. De eerste Osmaanse versterkingen bleven op nog geen honderd mijl ten oosten van Wenen. De dreigende schaduw van het Osmaanse Rijk over Europa was levensgroot aanwezig gebleven.

Met het mislukte tweede beleg van Wenen vervloog die dreiging echter en vanaf dat moment kan men de langzame neergang en ondergang van het Osmaanse Rijk laten beginnen. Dat doet Alan Palmer in 'The Decline and Fall of the Ottoman Empire', dat eigenlijk op geen beter ogenblik had kunnen verschijnen. De oorlog in het voormalige Joegoslavie, de ontwikkelingen op de Balkan in het algemeen, de Turkse politiek en de politieke verwikkelingen in het Midden-Oosten - zij zijn alle erfenissen van de desintegratie van het Osmaanse Rijk en voor een groot deel pas te begrijpen als men daar enigszins de geschiedenis van kent.

Palmer, een competent historicus van (vooral) de diplomatieke geschiedenis van Europa in de negentiende eeuw, heeft zich op een typisch Britse wijze van zijn taak gekweten. Zijn boek is beknopt, leesbaar, uitsluitend gebaseerd op Engelstalige (of in het Engels vertaalde) bronnen (hoewel hij over kennis van het Turks lijkt te beschikken en wel degelijk Duits, Russisch en Frans heeft gelezen) en toegespitst op de politieke geschiedenis.

De ondergang van het Osmaanse Rijk kan ook gelezen worden als resultaat van de geleidelijke incorporatie van dit imperium in de kapitalistische wereldeconomie, maar die dimensie krijgt in Palmers relaas geen aandacht van betekenis.

Toen Kara Mustafa Wenen belegerde, had het Osmaanse Rijk zijn grootste geografische omvang. In het oosten grensde het aan de Kaspische Zee en daarna liep de grens met Perzie vrijwel loodrecht naar beneden, tot aan de Perzische Golf en de monding van Eufraat en Tigris. Het Arabisch schiereiland bleef grotendeels buiten het rijk, behalve de kuststrook langs de Rode Zee, inclusief Mekka en Medina. Egypte, een deel van Soedan, het huidige Libie, Tunesie en Algerije maakten er deel van uit.

Het Europese deel sterkte zich van het noorden van de Adriatische Zee via de Hongaarse laagvlakte uit tot de benedenloop van de Dnjepr en vandaar, langs de noordkust van de Zwarte Zee, tot bijna waar het voormalige Stalingrad ligt. Mehmed heerste over dertig miljoen onderdanen van verschillende etnische samenstelling: Turken, Slaven, Grieken, Arabieren, Armeniers en nog veel meer. Dat was twee keer zo veel als Frankrijk toen telde en zes keer zo veel als waarover de Oostenrijkse keizer heerste.

Het centrum van dat rijk was Constantinopel, gelegen aan de Europese zijde van de Bosporus, de voormalige hoofdstad van het Byzantijnse Rijk. Zo groot als het rijk was, het was verre van een gecentraliseerde eenheidsstaat, maar een typisch voorbeeld van een traditioneel imperium. De macht van het centrum was formeel even groot als in de praktijk vaak gering en werd op indirecte wijze uitgeoefend, in dit geval middels een soort leenstelstel en een ingewikkeld systeem van indirecte soevereiniteit. Zo telde het Osmaanse Rijk enkele tientallen vrije steden, die in ruil voor de erkenning van de formele soevereiniteit van de sultan en de afdracht van een bepaalde jaarlijkse schatting in feite onafhankelijk waren in hun interne bestuurssysteem en hun industriele en commerciele activiteiten.

Dit leenstelsel leidde, toen de militante fase van het Osmaanse Rijk aan het eind van de zeventiende eeuw voorbij was, tot een situatie waarin de gouverneurs over grote provincies als Griekenland en Syrie feitelijk optraden als onafhankelijke heersers van een eigen dynastie. De afdracht van schattingen en belastingen aan de sultan was het voornaamste mechanisme dat het rijk deed voortbestaan. De machtsbasis van de sultan bestond, behalve uit zijn ook op religieuze grondslag gevestigde legitimiteit, uit zijn staande leger, dat van de Janitsaren - een korps dat oorspronkelijk werd gerecruteerd uit jonge christelijke slaven, maar dat in de achttiende eeuw al vervallen was tot een corrupte en achterlijke pretoriaanse garde, die minder bedreigend was voor de buitenlandse vijand dan voor de sultan zelf.

Pas in 1826 durfde sultan Mahmud II korte metten te maken het korps, nadat het voor de zoveelste keer een staatsgreep had ondernomen. Mahmud II was daartoe in staat omdat hij naast de Janitsaren een moderner leger had opgebouwd. Maar erg modern was het niet en in feite was het te laat.

Krim-oorlog

Het geleidelijke verval van het rijk had al na de Turks-Russische Oorlog van 1768-1774 zijn beslag gekregen met het vredesverdrag van Kutsjuk Kainardi. Niet alleen verloor het Osmaanse Rijk grote delen van zijn territoria rond de Zwarte Zee aan Rusland, maar het moest ook voor het eerst de vrije doorvaart van Russische schepen door Bosporus en Dardanellen toestaan, evenals handelsvoordelen en verplichting om de christenen in het rijk te beschermen - een bepaling die later door de tsaar in zijn voordeel werd uitgelegd en mede tot de Krimoorlog (1852-1854) leidde.

De centrale politieke institutie van het rijk was het sultanaat. De sultan was niet alleen absoluut heerser, maar ook nog - de facto - kalief, hoofd van de islam, een pretentie die hij in het algemeen niet buiten zijn rijk kracht probeerde bij te zetten en daarbinnen eigenlijk alleen maar in uitzonderlijke gevallen. Het Osmaanse Rijk mocht dan een theocratisch karakter hebben, in de praktijk werden andere godsdiensten getolereerd. De veroveraar van Constantinopel had daaraan onmiddellijk uitdrukking gegeven, toen hij niet alleen de Aya Sophia van Griekskatholieke kerk tot moskee maakte, maar tegelijkertijd een geleerde Grieks-orthodoxe monnik tot patriarch van Constantinopel benoemde. De gemeenschappelijke afkeer van Rome zorgde er daarna voor dat de Grieks-katholieke kerk en de sultan een modus vivendi onderhielden.

De absolute soevereiniteit van de sultan was al evenzeer schijn als zijn positie als hoofd der gelovigen. Het Osmaanse Rijk was geen staat en zeker geen absolutistische staat, zoals die toentertijd in Europa bestonden. De formele soevereiniteit over een bepaald gebied stelde vaak weinig meer voor dan dat. Van algemeen toegepaste wetten en belastingen, van een vanuit Constantinopel gehandhaafd bestuurssysteem, was aan de randen van het Rijk vrijwel geen sprake en dat zou minder het geval worden naarmate het verval van het rijk in de achttiende en vooral negentiende eeuw voortschreed.

Het huidige Algerije behoorde al ver voor de Franse verovering in 1830 alleen in naam tot het rijk. Servie was al vanaf 1815 autonoom, maar bleef tot 1878 officieel onder Osmaanse soevereiniteit. De status van Koeweit binnen het rijk is altijd onduidelijk gebleven. Cyprus en Bosnie-Hercegovina werden al lang door Groot-Brittannie, respectievelijk Oostenrijk-Hongarije bestuurd, terwijl de sultan er nog steeds officieel de soevereiniteit over bezat.

Het meest extreme voorbeeld van de discrepantie tussen formele soevereiniteit en formele machtsuitoefening bood Egypte. Onder de geduchte Mohammed Ali werd dit in de eerste helft van de negentiende eeuw een staat in het rijk, zozeer zelfs dat in 1832 zijn legers dat van de sultan versloegen, diens vloot overliep naar Alexandrie en alleen de inspanningen van de grote mogendheden er toe leidden dat hij Constantinopel niet veroverde. Bij dit alles bleef Mohammed Ali volhouden dat hij niets anders was dan een loyale onderkoning...

Egypte ontwikkelde zich in de negentiende eeuw tot een alleen in naam niet zelfstandige staat en is tot op de dag van vandaag (met de ietwat dubieuze competitie van Israel) de enige vanzelfsprekende staat in het Midden-Oosten. Maar tot de ondergang van het Osmaanse Rijk was het een khedive, onderkoning, die er zogenaamd namens de sultan de macht uitoefende. In dit hele mozaiek van gefragmenteerde soevereiniteit kan men veel van de huidige problemen en conflicten in het Midden-Oosten en op de Balkan al herkennen.

Door de centrale positie van de sultan was de politiek van het Osmaanse Rijk hofpolitiek en in iets mindere mate stadspolitiek. Zij speelde zich meestentijds af op een terrein van een paar vierkante kilometer in Constantinopel. Tot 1854 was het centrum het immense Topkapi-complex van paleizen, gelegen op de mooiste plek van de oude stad, tussen de Aya Sophia, de Gouden Hoorn en de Zee van Marmora. Daarna aan de andere kant van de Gouden Hoorn, in het immense, buitengewoon sierlijke Dolmabahce Paleis, dat zich uitstrekt langs de Bosporus en honderd jaar na dato is gebouwd in rococo-stijl.

De sultan pretendeerde, zo niet de jure dan toch de facto, opvolger van de kalief te zijn en dus wereldlijk zowel als geestelijk leider van de islam. Die pretentie kon hij nooit echt waar maken en een niet bedoelde consequentie was wel dat hij zo zijn absolute macht deels moest laten inperken.

In de Osmaanse hofpolitiek speelden religieuze leiders, naast de 'divan' onder leiding van de grootvizier, een belangrijke rol. Van de eenentwintig sultans van wie de regering eindigde tussen 1612 en 1922, werden er dertien afgezet op gezag van een 'fetva' (een juridisch oordeel) door de grootmoefti (de officiele interpretator van de islamitische wet), als sluitstuk van adembenemende paleisintriges.

Vervolgens werd hij meestal geexecuteerd: gewurgd met een boogpees, de favoriete beulsmethode. Het beste waarop hij staat kon maken, was terug te worden verbannen naar de 'kafe', het gesoleerde appartement in de harem, waar de meeste troonopvolgers als feitelijke gevangenen ook waren grootgebracht, volgens een principe dat ogenschijnlijk meer geschikt is voor toepassing op kandidaten voor het presidentschap van Amerika. Soeleiman II verbleef niet minder dan negenendertig jaar in de 'kafe' voordat hij, vijfenveertig jaar oud, in 1687 sultan werd. Toch was deze vorm van dynastieke politiek iets humaner dan de voorafgaande, waarbij bij de troonsbestijging van een nieuwe sultan voor de zekerheid al zijn broers en halfbroers werden gewurgd.

Zo'n politiek stelsel is wel zeer afhankelijk van de individuele kwaliteiten van degene die de troon bezet. In dit opzicht was het Osmaanse Rijk, eigenlijk al sinds Soeleiman de Schitterende, slecht af. De enkele uitzonderingen konden het tij niet keren. Wie de kroniek van mislukte pogingen tot revolte, corruptie, wreedheid, drankzucht, incompetentie of zelfs zwakzinnigheid, dorpsmachiavellisme en kortzichtigheid leest, kan zich er alleen maar over verbazen hoe lang het Osmaanse Rijk heeft standgehouden.

Dat het zichzelf meer dan anderhalve eeuw overleefde, is allereerst te danken aan zijn vijanden. In 1853 moet tsaar Nicolaas I als eerste de metafoor hebben gebruikt die in Europa spreekwoordelijk werd, toen hij het Osmaanse Rijk aanduidde als 'de zieke man van Europa'. Korte tijd later zou deze zieke man, gesteund door Groot-Brittannie en Frankrijk, Rusland in de Krim-oorlog een gevoelige nederlaag toebrengen.

Maar dat Rusland ook een zieke man in Europa was (net als Oostenrijk-Hongarije later) deed aan de juistheid van zijn observatie niets af. In feite had Rusland de diagnose al veel eerder gesteld. Na de onberaden oorlog die Constantinopel in 1829 tegen Rusland begon en die eindigde in een verpletterende nederlaag voor de 'Osmanli', had op instigatie van Nicolaas II een commissie onder leiding van zijn minister Nesselrode een rapport over de toekomst van de Turks-Russische betrekkingen opgesteld.

De commissie adviseerde om geen gebruik te maken van de kans om het Osmaanse Rijk te vernietigen. Want dat zou een vacuum op de Balkan en in het Midden-Oosten scheppen, dat Rusland niet zou kunen vullen. Dan zou 'een labyrint van moeilijkheden en complexiteiten ontstaan, waarvan de een nog minder oplosbaar zou zijn dan de ander', omdat Frankrijk, Groot-Brittannie en Oostenrijk al evenzeer geinteresseerd waren in het vullen van dit machtsvacuum. Deze diagnose werd de basis van de Russische Balkan-politiek in de negentiende eeuw, maar in varianten ook die van de andere grote mogendheden. Ieder op zich achtte het voortbestaan van het Osmaanse Rijk te prefereren boven een rechtstreekse confrontatie met andere grote mogendheden over de erfenis.

Hoe echter een rijk in stand te houden dat steeds verder in elkaar zakte? De oplossing was de hervorming en modernisering van het Osmaanse Rijk - economisch, militair, politiek, bestuurlijk. Maar of zulke pogingen nu op initiatief van hervormers in het Rijk - en die waren er - werden ondernomen, of op dat van de grote mogendheden, ze faalden en liepen vast op het conservatisme van de Osmaanse instellingen - het sultanaat voorop.

Abdoelhamid II (1876-1911) bleek een meester in het frustreren van de ontwikkeling in de richting van een constitutionele monarchie en hij groef daarmee definitief het graf van zijn rijk en zijn dynastie.

T.R. Lawrence

De Eerste Wereldoorlog maakte een definitief einde aan het Osmaanse Rijk, zoals hij dat ook deed met de andere veelvolkerenrijken Oostenrijk-Hongarije en Rusland, die zo lang met elkaar en met de 'Sublime Porte' om de hegemonie op de Balkan hadden gestreden - vooral om die van een ander te voorkomen. De onberaden aansluiting bij de Entente leidde echter niet tot een rechtstreekse militaire nederlaag. De geallieerde poging de Dardanellen te bedwingen - een typisch Brits plan, van Churchill - mislukte smadelijk en de Russen behaalden in Armenie alleen plaatselijke overwinningen. De Britse invasie van het latere Irak faalde en liep uit op een trieste nederlaag in Kut-el-Amara. Alleen het Britse offensief door Palestina en Syrie gesteund door opstandige stammen, geadviseerd door de legendarische T.R. Lawrence - leidde tot een overtuigende overwinning.

Maar in 1918 was de opmars toch niet verder dan Damascus gekomen. Het Osmaanse Rijk moest capituleren, maar tegen die tijd had de oorlog een geweldige stimulus aan het Turkse en het Arabische nationalisme gegeven. Aan diezelfde oorlog had het eerste een authentieke held te danken: Mustafa Kemal, die zich een moedig en bekwaam generaal had getoond, een groot gevoel voor politiek had ontwikkeld en over 'een bepaald idee van Turkije' (om die ander generaal te parafraseren) beschikte. Hij - en niet de geallieerde overwinnaars liquideerde uiteindelijk het Osmaanse Rijk en creeerde Turkije als een lekenstaat op basis van de volkssoevereiniteit.

De laatste sultan ontsnapte uit Dolmahbace op een Brits oorlogsschip. Een tijdje hield Mustafa Kemal (later: Ataturk) een familielid van de sultan aan als 'kalief', geestelijk leider van de islam. Maar een scheiding tussen geestelijke en wereldlijke macht is onmogelijk binnen de islam en in 1924 werd ook het kalifaat door de Nationale Vergadering afgeschaft. Het Osmaanse Rijk was toen definitief verdwenen en Turkije was ontstaan.

De oorlog in het voormalige Joegoslavie, de ontwikkelingen op de Balkan in het algemeen, de Turkse politiek en de politieke verwikkelingen in het Midden-Oosten - zij zijn alle erfenissen van de desintegratie van het Osmaanse Rijk en voor een groot deel pas te begrijpen als men daar enigszins de geschiedenis van kent. Zo bezien had 'The Decline and Fall of the Ottoman Empire' van Alan Palmer eigenlijk op geen beter ogenblik kunnen verschijnen: een kroniek van mislukte pogingen tot revolte, corruptie, wreedheid, incompetentie en dorpsmachiavellisme.

Alan Palmer: The Decline and Fall of the Ottoman Empire. John Murray (imp. Nilsson & Lamm). ISBN 0 71 954934 5. f 80,50.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
28-11-1992

« Terug naar het overzicht