EU willens en wetens genegeerd

DOLGELUKKIG TOONDE Ed. van Thijn zich zondag op de televisie over 'de principiele beslissing van de Europese Unie' inzake de regeringsvorming in Oostenrijk. Hij zat er op alle punten die er toe doen naast.

Deze beslissing was niet principieel, maar opportunistisch. Het was niet een beslissing van de Europese Unie, maar van veertien afzonderlijke lidstaten.

Vorige week voorspelde ik dat het fundamentele verschil tussen een actie van veertien van de vijftien lidstaten van de EU en een actie van de EU te moeilijk zou zijn voor de publieke opinie en de media. Ed. van Thijn is nu mijn kroongetuige.

Ik beschouw het ondoordachte optreden van deze veertien lidstaten als de ernstigste bedreiging tot nu toe van de Europese Unie. Willens en wetens negeerden de regeringen van veertien lidstaten de Europese Unie toen ze hun maatregelen tegen Oostenrijk afkondigden.

Afzonderlijke maatregelen van afzonderlijke staten, toevallig allemaal leden van de EU. Maatregelen genomen, zo is de officiele voorstelling van zaken, uit zorg voor 'Europese waarden' als rechtsstaat en democratie.

Maar waarom hebben al deze bezorgde regeringen dan niet het kader van de Europese Unie gebruikt om aan die zorg uiting te geven? Bij de laatste aanvulling van de Europese Verdragen, het Verdrag van Amsterdam, heeft de Unie immers welbewust de mogelijkheid gekregen op te treden tegen schendingen van de beginselen van vrijheid, rechten van de mens, democratie en rechtsstaat.

Waarom dan niet gebruik gemaakt van deze weg? Waarom hebben de veertien regeringen niet geprobeerd maatregelen tegen de vijftiende te nemen op basis van de instituties en verdragen van de Europese Unie? Het antwoord is simpel: omdat het Verdrag van Amsterdam geen enkele grond geeft om tegen Oostenrijk op te treden langs de weg van de veertien lidstaten.

Dit verdrag bepaalt dat de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders 'met eenparigheid van stemmen' kan constateren dat een lid van de EU de beginselen van democratie en rechtsstaat ernstig en voortdurend schendt.

Deze constatering dient plaats te vinden op basis van een voorstel van een derde van de lidstaten of een derde van de leden van de Europese Commissie, en na instemming van het Europese Parlement.

Vervolgens heeft de beschuldigde lidstaat recht op weerwoord. Zo bepaalt artikel 7.1.

Als langs deze weg inderdaad is vastgesteld dat een lid van de EU deze beginselen heeft geschonden, kan met een gekwalificeerde meerderheid door de Raad worden besloten bepaalde rechten van de lidstaat te schorsen, zoals het stemrecht in de Raad.

Deze procedure lijkt ingewikkeld, maar is wel in overeenstemming met de beginselen van de rechtsstaat. Die zijn simpel. Men kan alleen maar beschuldigd (en gestraft) worden op basis van een bestaande wet.

Strafbaar zijn niet vermoede bedoelingen, maar vastgestelde daden. De beschuldigde heeft het recht op verdediging. De aanklager is niet ook rechter.

Het is zonneklaar dat de actie van de veertien lidstaten in strijd is met elk van deze principes. Tegelijkertijd houdt deze actie ook in dat de EU buiten spel is gezet. Noch de Europese Raad, noch de Europese Commissie, noch het Europese Parlement heeft iets te maken gehad met de maatregelen tegen Oostenrijk.

Bij de eerste de beste gelegenheid dat Europa de kans kreeg om aan te tonen dat de EU meer is dan een veredeld vrijhandelsgebied, maken de regeringsleiders er een potje van en handelen buiten de EU om.

Daarmee negeren zij niet alleen het Verdrag van Amsterdam, maar ook een belangrijk beginsel dat in 1992 in Maastricht is vastgelegd: subsidiariteit.

Dit beginsel betreft de algemene afbakening over wat op Europees niveau beslist moet worden, en wat op het niveau van de lidstaten. Het houdt in dat beslissingen op het nationale niveau genomen worden, tenzij het onontkoombaar is naar het hogere, Europese, over te gaan.

Het komt mij voor dat rechtstreekse bemoeienis van andere staten met verkiezingsuitslagen en regeringsvorming in een lidstaat met dit subsidiariteitsbeginsel in strijd is. Het gaat niet aan de Oostenrijkse democratie en de Oostenrijkse rechtsstaat onder curatele te stellen zonder een spoor van serieuze bewijsvoering.

In dit opzicht is de actie van de regeringen van de veertien lidstaten van de EU angstaanjagend voor wie hoopte op een constitutionele Europese democratie als basis van de EU.

Kennelijk zijn deze regeringen bereid de beginselen van rechtsstaat en democratie even te vergeten als hun dat uitkomt. Wie dit, als Van Thijn, 'principieel' noemt, maakt de rechtsstaat ondergeschikt aan zijn particuliere politieke voorkeuren.

In feite kwam het besluit van de veertien lidstaten tot stand onder druk van de Belgie en Frankrijk, die om zuiver opportunistische redenen graag via Wenen hun eigen neo-rechtse partijen de wind uit de zeilen wilden nemen.

Het gebrek aan oordeelsvermogen van al deze regeringsleiders werd gaaf gedemonstreerd door Wim Kok. In een adem verdedigde hij de veertien besluiten van de veertien lidstaten over een regering die er nog niet was, en de stelling dat de nieuwe Oostenrijkse regering nu juist op zijn daden moest worden beoordeeld.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
09-02-2000

« Terug naar het overzicht