Europese defensie
IN DE JAREN zeventig beschikte de Amerikaanse luchtmacht over een squadron jagers dat geheel en al was getraind om te opereren als Sovjetrussische Migs. Boven de Mojave-woestijn konden Amerikaanse piloten zo realistische luchtgevechten met hun vermoedelijke tegenstanders simuleren. De superioriteit van de meest geavanceerde Amerikaanse jager, de F-15, kwam overtuigend naar voren: een F-15 was altijd in staat overwicht te boeken op drie van de modernste Migs. Daarna volgde echter de uit de marxistisch-leninistische dialectiek zo fameuze sprong van kwantiteit naar kwaliteit: vier Migs tezamen konden altijd een F-15 uitschakelen.
Op een zonnige dag in juni 1982 vond boven de Bekaa-vallei in Libanon een echt luchtgevecht plaats, tussen F-15s en F-16s enerzijds en Mig-25s anderzijds, zij het dat de piloten Israeliers, respectievelijk Syriers waren. Misschien was dit wel de beslissende slag van de Koude Oorlog. In plaats van de verwachte verliesratio 4:1 werden 25 Syrische jagers neergeschoten tegenover geen enkel verlies aan Israelische zijde.
Tot dan toe had Stavka, het Sovjetrussische oppercommando, de betrekkelijke zekerheid gehad dat tekortschietende wapentechnologische kwaliteiten in het eigen arsenaal altijd wel gecompenseerd zouden worden door de overweldigende aantallen raketten, vliegtuigen, tanks en geschut aan zijn zijde. De slag boven de Bekaa maakte een eind aan die zekerheid en legde de bijl aan de wortel van het systeem van de Sovjet-Unie dat, zoals wij nu weten, volkomen in dienst stond van het militaire apparaat dat ogenschijnlijk bestemd was het te beschermen. Een paar jaar later gooide Gorbatsjov de handdoek in de ring. Dit hield niet alleen het einde van de Koude Oorlog in, maar ook dat van het communisme. Beide bleken onlosmakelijk aan elkaar vast te zitten.
Wie wel overleefde was de Navo, hoewel dit bondgenootschap indertijd alleen maar tot stand was gekomen uit vrees voor een Sovjetrussische overheersing van heel Europa. Toen deze dreiging definitief was verdwenen, ging men naarstig op zoek naar een andere bestaansreden: het verzekeren van de stabiliteit in Europa, juist door de garantie van een blijvende Amerikaanse betrokkenheid bij de veiligheidssituatie van het oude continent. De uitbreiding van de Navo met Polen, Tsjechie en Hongarije dient nu als bewijs daarvan, evenzeer als het (veel te late) militaire ingrijpen in voormalig Joegoslavie.
Tegelijkertijd werd aan Europese zijde de oude roep om een eigen identiteit sterker, wat zich als altijd manifesteerde in gesjor aan het comateuze lichaam van de West-Europese Unie, sinds het Verdrag van Maastricht zelfs de beoogde militaire arm van de Europese Unie.
De voornaamste drijver van dit ijveren is Frankrijk, dat vindt dat een Franse helikopter een Europese wentelwiek is en een Franse Navo-commandant een Europese generaal. Deze onverhulde gelijkstelling van het West-Europese belang met het Franse is de voornaamste politieke reden waarom het streven naar een 'Europese defensiepijler' binnen (of buiten) de Navo tot mislukken is gedoemd.
Belangrijker is niettemin een andere factor. Een Europese defensie-identiteit is onmogelijk zonder een defensie-industrie. Die is er niet of nauwelijks. Groot-Brittannie, Frankrijk en Duitsland bouwen allemaal hun eigen nieuwe main battle tanks, de Challenger II, de Leclerc en de nieuwe Duitse - na de Panther (1942), de Tiger (1942) en de Leopard (1965) moet die haast wel de Jaguar gaan heten. Britse soldaten zijn gewapend met het Enfield SA-80-geweer, Franse met het Famas-wapen van het eigen arsenaal St. Etienne en Duitse met het Heckler & Koch G3-Sturmgewehr.
Alleen aan een 'Europese' jager van een nieuwe generatie wordt gewerkt, als opvolger van de Brits-Duits-Italiaans-Spaanse Tornado, maar Frankrijk doet andermaal niet mee, omdat het zijn eigen Rafale bouwt, terwijl Nederland in feite als opvolger van de F-16 al heeft gekozen voor de nieuwe Amerikaanse jager, die technologisch superieur zal zijn aan de 'Europese' vliegmachine. De defensie-industrie van de lidstaten van de Europese Unie is bij verdrag uitgezonderd van de werking van het EEG-verdrag: hier geen concurrentie en marktwerking.
In de Verenigde Staten is de laatste jaren een gigantische fusiegolf door de defensie-industrie gespoeld. De dienst wordt er nu uitgemaakt door vier conglomeraten: Boeing, Raytheon, Lockheed Martin en Northrop Grunman; het eind is niet in zicht. Deze fusies hebben in het geheel niets te maken met de economische mondialisering die volgens allerlei waarnemers tot een wereldeconomie leidt waarin de staat ten onder gaat. Integendeel: de fusies vinden niet plaats tussen multinationale, maar tussen Amerikaanse multinationale bedrijven en ze komen tot stand onder druk van de Amerikaanse regering. Ook hier is er geen sprake van toepassing van de beginselen van vrijhandel. De VS denken er niet over hun immense wapentechnologische voorsprong te 'globaliseren'.
In feite speelt dit proces zich precies zo af in Europa, maar daar op het niveau van de afzonderlijke staten, die niet van plan zijn hun wapenindustrie te europeaniseren. Daarom blijft de Europese Unie militair afhankelijk van de VS, nog afgezien van de meer dan honderd miljard dollar die het een Europese defensie-industrie zou kosten om op VS-niveau te komen.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 26-11-1997