Geen Europees cultuurbeleid, svp.


Elsevier 01-05-2004


Nog en maand en dan bekleedt Nederland een half jaar lang het voorzitterschap van de Europese Unie. Dit houdt ook in het voorzitterschap in de Europese raden van vakministers. Een tijdje geleden preludeerde Medy van der Laan, staatssecretaris van Cultuur, al over wat ze wil doen als ze per 1 juni de raad van Europese ministers van Cultuur gaat voorzitten. Wat zij wil is dat die raad een concreet werkplan voor een Europees cultuurbeleid opstelt. 

Nu bestaan er twee vormen van Europese cultuurpolitiek, een negatieve en een positieve. De negatieve is niets anders dan de werking van het basisbeginsel van ‘Europa’: het verbod op nationale belemmeringen van het vrije verkeer van mensen, kapitaal, goederen en diensten. Voor de kunstensector heeft dit soms bezwaren. Zo zou de Nederlandse staat in strijd met dit artikel handelen als hij bij het subsidiëren van Nederlandse films de voorwaarde stelt dat deze in Nederlandse laboratoria ontwikkeld moeten worden. 

De voordelen van de gemeenschappelijke markt voor de kunstsector zijn echter aanzienlijk. Internationale uitwisseling van kunst is veel gemakkelijker geworden. Tentoonstellingen, orkesten, toneelgezelschappen kunnen vrijelijk door Europa reizen en trekken. 
Positieve cultuurpolitiek is echter heel iets anders. Negatieve integratie vindt ‘vanzelf’ plaats, al dan niet met steun in de rug van de Europese Commissie (als toezichthouder op de uitvoering van de Europese verdragen), en desnoods afgedwongen door het Europese Hof van Justitie. Maar voor ‘positieve integratie’ is overeenstemming tussen alle lidstaten noodzakelijk. Dat is niet alleen een moeizaam gedoe, het vergt ook dat de lidstaten geld in een Europese pot stoppen om ‘positieve’ cultuurpolitiek mogelijk te maken.

Zo’n beleid leidt tot ingewikkelde Europese subsidieregels en komt uiteindelijk neer op het rondpompen van nationaal opgebracht belastinggeld. Dat weten wij nu al van, bij voorbeeld, de onmogelijke en onvruchtbare wijze waarop Europese subsidies voor wetenschappelijk onderzoek worden toegekend. 

Trouwens, in de toespraak waarop ik mij baseer, klaagde Medy van der Laan zelf over het gebrek aan duidelijke doelstellingen en transparantie van al bestaande Europese culturele programma’s: ongeveer de helft van de Nederlandse aanvragen wordt afgewezen omdat de aanvraagformulieren ‘fout’ zijn ingevuld. De Nederlandse bijdrage aan Europese cultuurpolitiek zal daarom vooreerst bestaan uit een ‘media desk’ om de formulieren beter te laten invullen.

Ondanks de scepsis die uit het bovenstaande spreekt, wil Van der Laan toch doorgaan met het streven naar een Europese cultuurpolitiek. Zij vindt dat het vasthouden aan cultuurpolitiek als een in de eerste plaats nationaal beleid ‘te defensief’ is. Maar waarom? Er is geen enkel overtuigend argument voor een ‘positief’ Europees cultuurbeleid. In het Verdrag van Maastricht is niet voor niets het subsidiariteitsbeginsel opgenomen. Alle wat beter op het niveau van de nationale staat kan worden gedaan, moet niet overgeheveld worden naar het niveau van Europa. 

Bij ditzelfde verdrag is een artikel opgenomen dat verbiedt te streven naar harmonisatie van nationaal cultuurbeleid in Europees verband en dat bepaalt dat argumenten ten gunste van de bevordering van kunst en cultuur een uitzonderingsgrond kunnen vormen ten aan zien van het vrij verkeer van mensen, kapitaal, etc. 

Dit was in Maastricht, december 1991, het werk van de toenmalige minister van Cultuur, Hedy d’Ancona. Later heeft ze mij wel als inspiratiebron genoemd, vanwege de studie en de adviezen die ik eerder voor het toenmalige ministerie van Welzijn, Gezondheid en Cultuur heb geschreven. 

De overtuiging die ik toen bij mijn onderzoek opdeed, houd ik nog steeds staande. Ik ben vóór een verenigd Europa, dat meer is dan een gemeenschappelijke markt. Maar zoals in de Duitse Bondsrepubliek cultuurpolitiek een zaak is van de Länder, de deelstaten, zo zou dat ook voor de Europese Unie moeten gelden. Het is voor burgers en betrokkenen veel beter dat besluiten op het gebied van kunst en cultuur nationaal tot stand komen. Niet alleen omdat een ‘positief’ cultuurbeleid per definitie ten koste gaat van de weldadige diversiteit die nu bestaat, van de democratische fijnmazigheid in ons land, tot de faraonische kunstpolitiek van Frankrijk ten dienste van de eer en glorie van het zittende staatshoofd.

Maar ook omdat zo’n beleid alleen maar tot meer willekeur, rompslomp en formalistische regelgeving leidt – ten koste van kunst en cultuur. 
Laat de staatssecretaris zich als Europees minister concentreren op de versterking van negatieve cultuurpolitieke integratie. Dat zou voor kunst en cultuur positief zijn.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
01-05-2004

« Terug naar het overzicht