Geen Europese superstaat
Elsevier, 22 oktober 2005
Pseudo-mogendheden maken Europese buitenlandse politiek onmogelijk
In zijn pas verschenen Supermacht Europa (Mets, Amsterdam) constateert Rob de Wijk dat de afstand tussen Europa en Amerika onherroepelijk groter wordt. De geostrategische belangen van de Verenigde Staten overlappen niet langer die van ons werelddeel. Integendeel, als het om bijvoorbeeld energievoorziening op lange termijn gaat, zijn ze strijdig. De olievoorraden in de wereld zijn eindig en men kan nu al zien hoe Amerika (maar ook China) zich daarop instelt, ten koste van Europa.
De Europese Unie mag zich dan beroepen op zijn ‘soft power’ in de internationale arena (diplomatie, economische wortels, multilaterale afspraken), volgens De Wijk kan deze niet het gebrek aan ‘hard power’, militaire macht, goedmaken. Vandaar zijn pleidooi voor grotere, en vooral beter gecoördineerde, defensie-inspanningen en politieke eenheid op het terrein van defensie en buitenlandse politiek.
Bij dat pleidooi maak ik twee kanttekeningen. In de eerste plaats is het de vraag of traditionele militaire macht nog wel zo’n belangrijk geopolitiek instrument is als De Wijk veronderstelt. Wij zien immers hoe irrelevant de ongeëvenaarde militaire capaciteiten van de Verenigde Staten zijn als het gaat om het bedwingen van een guerrilla in een derderangs woestijnstaat. Dat het Amerikaanse defensiebudget volgens sommige berekeningen even groot is als de defensie-uitgaven van alle andere staten in de wereld samen, levert Washington in Irak niet veel voordeel op. Waarom zou de Europese Unie zich aan dit voorbeeld moeten spiegelen?
Mijn tweede kanttekening betreft het feit dat al bij de oprichting van de Europese Unie (het Verdrag van Maastricht, 1991) werd besloten dat er een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid zou komen Daarmee is in de afgelopen veertien jaar niet veel vooruitgang geboekt. Daarvoor zijn allerlei organisatorische en politieke factoren als verklaring aan te voeren. De belangrijkste, in mijn ogen, is de volgende.
Van de lidstaten van de Europese Unie beschikken het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk over een permanente zetel in de Veiligheidsraad én over kernwapens. Het zijn allang geen grote mogendheden meer, maar aan deze twee zaken ontlenen ze de illusie dat ze nog steeds een bijzondere status in de wereld hebben. ‘Europa’ is voor hen slechts een instituut om hun belangen te behartigen, niet het kader waarbinnen ze een gemeenschappelijk beleid willen vormen.
In de afgelopen jaren is dit genoegzaam gedemonstreerd, of het nu om voormalig Joegoslavië gaat, waar Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk feitelijk geheel onafhankelijk van de rest van de Europese Unie een koers voeren, dan wel om de oorlog in Irak. De twee voormalige grote mogendheden stonden met opgestoken kuiven tegenover elkaar, maar Chirac noch Blair ondernam een poging tot een gemeenschappelijk Europees standpunt te komen.
Zo’n poging was overigens waarschijnlijk op niets uitgelopen, maar dat maakt slechts iets anders duidelijk: de politieke meningsverschillen binnen de Europese Unie zijn zo groot dat ze niet vaak in een gemeenschappelijk standpunt overbrugd kunnen worden. Dit is de consequentie van de huidige politieke structuur van de Europese Unie. Het is even onwaarschijnlijk dat er een gemeenschappelijk Amerikaans buitenlands beleid zou bestaan als Texas, Alabama en Californië, en al die andere staten, eerst tot een gemeenschappelijk standpunt zouden moeten komen.
Ik wil dus niet beweren dat er wel een gemeenschappelijke buitenlandse politiek zou zijn als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hun permanente zetel in de Veiligheidsraad zouden opgeven, evenals hun kernmacht. Die laatste krijgt overigens steeds meer een symbolisch karakter, want de militair-politieke betekenis is nagenoeg niet-bestaand. Alleen de behoefte aan politieke symboliek kan verklaren waarom een Labourregering miljarden spendeert aan de modernisering van vier onderzeeboten met nucleaire langeafstandsraketten.
Ik stel wel dat de aparte status van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk het zonder meer onmogelijk maakt dat er een Europese buitenlandse politiek, een ‘Supermacht Europa’, ontstaat. Hoezeer de twee pseudo-grote mogendheden zich vastklampen aan hun vermeende status blijkt wel uit het feit dat er geen sprake van is geweest dat bij de poging de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad te hervormen, een voorstel ter tafel kwam waarin Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hun permanente zetels opgaven ten gunste van één permanente zetel voor de Europese Unie.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 22-10-2005