GEEN OPPERBEVELHEBBER
Tot het einde van de koude oorlog lag voor de Nederlandse krijgsmacht alles vast. Onzeker was slechts het moment waarop men daadwerkelijk in actie zou komen, want de aanzet daartoe moest uit Moskou komen: een grootscheepse aanval op West-Europa.
De Nederlandse landmacht zou binnen een week op oorlogssterkte zijn gebracht; tien pantserinfanteriebrigades, dan gestationeerd in het Nederlandse 'vak' op de Noord-Duitse laagvlakte om daar de aanval uit het Oosten af te slaan. De luchtmacht zou deels de luchtverdedigingsgordel van West-Europa versterken, deels tactische luchtsteun verlenen aan de landmacht. De marine zou deelnemen aan de beveiliging van de transatlantische scheepvaartroutes. De drie krijgsmachtdelen waren onderdeel van grotere NAVO-commando's, zoals AFCENT voor de landmacht en SACLANT voor de marine.
Aan het begin van de jaren negentig kwam er een eind aan deze stabiele en vertrouwde situatie. Een grootscheepse aanval op Nederlands territorium werd een nagenoeg denkbeeldige bedreiging. Het meewerken aan internationale operaties, al dan niet in het kader van de Verenigde Naties, zou in de jaren negentig de voornaamste activiteit van de krijgsmacht worden.
Die deelname varieerde van het traditionele peacekeeping, het toezicht houden op wapenstilstandsovereenkomsten, zoals in Cambodja en Cyprus, tot daadwerkelijke gevechtshandelingen. Bij de Nederlandse deelname aan operaties in de Perzische Golf kwam het indertijd niet zover. Anders was het met de Nederlandse bijdrage (mariniers en landmacht) aan de Rapid Reaction Force die in de zomer van 1995 de artillerie uitschakelde waarmee de Bosnische Serviers vier jaar lang ongestoord Sarajevo bombardeerden.
Bij het begin van het beleg van Sarajevo beschikte het daar gelegerde Oekraiense Unprofor-bataljon over (Russische) doelopsporingsradars. Die werden onmiddellijk kapotgeschoten door de Bosnische Serviers. Daardoor kon niet worden vastgesteld door wie de granaten waren afgevuurd die op de markten en straten van de stad neerkwamen. Ik heb toentertijd gesuggereerd dat dit Unprofor wel goed uitkwam. Zo kon men onpartijdig blijven - een schuldige was immers niet aan te wijzen. Uit het NIOD-rapport (deel I, 1146) blijkt echter dat de VN wel degelijk - zij het pas in 1994 - op zoek is gegaan naar nieuwe doelopsporingsradars. Kofi Annan, toen hoofd van het Department of Peacekeeping Operations, richtte zich ook tot Nederland. Maar de Nederlandse regering weigerde. Reden was dat het bedienend personeel voornamelijk uit dienstplichtigen bestond, die weinig animo tot uitzending vertoonden. Het zou zes weken duren voor beroepsmilitairen voor deze taak waren opgeleid. Een vreemd argument, als men in aanmerking neemt dat het bataljon van de luchtmobiele brigade dat de regering wel ter beschikking stelde aan de VN, eerst moest worden heropgeleid als pantserinfanterie.
Al deze nieuwe activiteiten van de Nederlandse krijgsmacht hebben plaats onder het hoofd 'bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit'. Veelal gaat het om operaties waarin eenheden van de verschillende krijgsmachtdelen gezamenlijk moeten optreden. Maar ze houden ook in dat de politiek-militaire sturing veel belangrijker is dan tijdens de koude oorlog. Toen was die eigenlijk nauwelijks aan de orde, iedereen wist precies wat hij moest doen. En anders kreeg men dat vanuit een NAVO-hoofdkwartier te horen.
In de nasleep van de Srebrenica-affaire is gebleken hoezeer de krijgsmachtdelen, in dit geval de landmacht, zich nog als afzonderlijke koninkrijkjes beschouwen. Allevier - naast marine, luchtmacht en landmacht is de marechaussee sinds enkele jaren een afzonderlijk deel van de krijgsmacht - beschikken zij over een eigen bevelhebber en eigen planningsstaven. De chef defensiestaf, de hoogste militaire autoriteit, heeft in de afgelopen jaren allerlei bevoegdheden en verantwoordelijkheden gekregen die hem in staat moeten stellen zulke operaties van de Nederlandse krijgsmacht voor te bereiden en toezicht te houden op hun uitvoering. Maar in de praktijk bleef hij afhankelijk van de afzonderlijke krijgsmachtdelen.
Volgens het rapport van de Adviescommissie Opperbevelhebberschap moet dat veranderen. Er dient een permanent en goed uitgerust hoofdkwartier onder leiding van de chef defensiestaf te komen. De staven van de afzonderlijke krijgsmachtdelen kunnen navenant worden ingekrompen. Zo'n constructie was allang op zijn plaats, aangezien de Nederlandse bijdrage aan (vredes)operaties meestal bestaat uit modules, manschappen en materieel van verschillende krijgsmachtdelen. Dat verdraagt zich niet met afzonderlijke hierarchieke lijnen naar de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen. Nu Defensie veel meer dan in de koude oorlog een instrument van de Nederlandse buitenlandse politiek is geworden, is een geintegreerd militair hoofdkwartier onvermijdelijk, ook al is het beter de chef defensiestaf niet de titel 'opperbevelhebber' te geven. Die benaming suggereert immers dat zo'n functionaris boven de politiek staat.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 11-05-2002