Geslaagde exercitie

VOOR IEMAND die al bijna twintig jaar meedraait in de politiek, vertoont de huidige voorzitter van de PvdA een verbazingwekkende naveteit. Hij gelooft werkelijk dat je als partijvoorzitter in een interview met De Telegraaf over de huidige fractievoorzitter van die partij vrijblijvende opmerkingen kunt maken, zonder dat die worden uitgelegd als een aanval op diens positie. Hij begrijpt niet dat hij niet wordt ondervraagd alsof hij een politiek commentator is, noch dat de lezers zijn uitspraken over de mogelijkheid dat Woltgens na de verkiezingen niet als fractievoorzitter terugkeert, moeilijk kunnen begrijpen als het objectieve oordeel van iemand die daaraan zelf niet kan tornen.

Voor iemand die wel slechts commentator is, valt intussen op dat deze naveteit wel zeer selectief is. Over de toekomstige positie van Wim Kok filosofeert Rottenberg niet in het openbaar, hoewel het natuurlijk denkbaar, mogelijk, misschien wenselijk en eigenlijk onvermijdelijk is, dat deze als partijleider verdwijnt als de PvdA een verkiezingsnederlaag lijdt van de omvang die men nu verwacht.

Kok draagt dan als partijleider niet alleen de eerste politieke verantwoordelijkheid voor die nederlaag, die dan zijn derde in successie is, maar mag daar ook inhoudelijk op worden aangesproken: de vrije val van de PvdA in de opiniepeilingen is begonnen met en veroorzaakt door zijn onberaden voorstellen om de WAO af te breken. Kok is vast veel ijveriger dan Woltgens, maar de PvdA en haar voorzitter hebben, dunkt mij, enige reden om zich over de consequenties van die ijver zorgen te maken. Over Kok verneemt men van Rottenberg echter in het publiek alleen maar lofprijzingen.

De vernieuwing van de PvdA vereist allereerst een debat binnen die partij over zaken, niet pogingen tot moord op personen. En van die vernieuwing zou ook de introductie van een handboekje Politiek Handwerk deel moeten uitmaken, zodat partijvoormannen de les krijgen ingestampt dat een politicus zijn mond alleen hoort open te doen als hij daarmee iets van nut wil bereiken.

Deze overbodige rel, die niet lang na het aangekondigde aftreden van de voorzitter van de VVD uitbrak, heeft de vraag opgeworpen of politieke partijen er wel goed aan doen van het voorzitterschap een betaalde functie te maken. De ervaringen daarmee zijn tot nu toe weinig opbeurend.

De PvdA voerde het betaalde voorzitterschap in aan het begin van de jaren zeventig. Daarvoor werd het meestal uitgeoefend door leden van de Tweede Kamer. Anne Vondeling was de laatste die aldus voorzitter was. Het argument was toen dat het partijbestuur er vooral was om het doen laten van de eigen parlementariers nauwlettend te volgen. Daarom mocht de voorzitter zelf geen lid van het parlement zijn.

Deze Nieuw-Linkse theorie van democratie als georganiseerd wantrouwen beleefde zijn Waterloo bij de mislukte formatie van het tweede kabinet-Den Uyl in 1977. Maar nog lang daarna behaalde de polarisatie-'strategie' van Nieuw Links zijn grootste successen binnen de PvdA, waarbij de beroepsvoorzitter van een bestuur van amateurs de rituele tegenvoeter van de partijleider (Den Uyl) was.

Dit ritueel heeft de PvdA ernstig geschaad, maar het is opvallend dat de vier beroepsvoorzitters (Andre van der Louw, Ien van den Heuvel, Max van den Berg, Marjanne Sint) eigenlijk allemaal als mislukkelingen het veld hebben moeten ruimen. De WAO-crisis in 1991 bracht aan het licht wat ingewijden al lang wisten: dat de beroepsbestuurders van alles hadden gedaan (op de foto met Ceausescu, de Muur in Berlijn bezichtigd, Cuba bezocht, Arafat de hand geschud), maar dat de partij als vereniging en organisatie onder hun leiding geheel was vermolmd.

Het CDA en de VVD zijn zo onverstandig geweest het PvdA-model te volgen. De VVD is volgend jaar aan haar derde beroepsvoorzitter in acht jaar toe, als Dian van Leeuwen zich, zoals zij nu al heeft aangekondigd, niet herkiesbaar stelt. Net als haar voorganger Ginjaar is zij partij geworden in de Hoekse en Kabeljauwse twisten die de VVD van de jaren tachtig tekenen, en daardoor onmogelijk als voorzitter. (Hetzelfde overkwam overigens Ginjaars voorganger, de nog onbetaalde Jan Kamminga.)

Bij het CDA leek het aanvankelijk beter te gaan, toen het de onbehouwen Piet Bukman als beroepsvoorzitter de kans gaf de fragiele samenhang van de nieuwe partij te versterken door onwelgevallige geluiden in de ovaties van de altijd overgrote meerderheid te smoren. Toen dit karwei was geklaard en Bukman als dank minister had mogen worden, bleek zijn opvolger, Van Gelder, al snel beschouwd te worden als een overbodig instituut. Volgend jaar wordt hij met zware damp van wierook ter aarde besteld in het Europees Parlement, de favoriete begraafplaats van mislukte politici (of zij die dat willen worden).

Het instituut van de betaalde voorzitter, zo kan men uit dit alles opmaken, heeft meer aan het verval van politieke partijen bijgedragen dan dat het een motor van vernieuwing is. Die conclusie werd twee jaar geleden voor de PvdA al getrokken in het rapport van de zogenaamde commissie-Van Kemenade: Een partij om te kiezen. Het bestuur van een politieke partij zou zich moeten bezighouden met het besturen van zo'n partij en dat lukt niet als het een voorzitter heeft die beroeps is en zich mede daardoor onder de Haagse kaasstolp wurmt.

Van die commissie maakten zowel Rottenberg als ikzelf deel uit. In de geest van dit rapport is hij dus bezig met een paradoxale taak: hij moet zichzelf overbodig maken. De rel van het afgelopen weekeind was vanuit dit gezichtspunt een geslaagde exercitie.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
22-09-1993

« Terug naar het overzicht