God's own country


Elsevier 07-12-2002 

Geen naoorlogse president van de Verenigde Staten begon zijn ambtsperiode met zo’n zwakke legitimering. Afgezien van het feit dat er een partijpolitieke uitspraak van het Hooggerechtshof aan te pas moest komen om hem te benoemen, verwierf hij slechts bij een minderheid van de uitgebrachte stemmen steun. 11 september 2001 veranderde dat. Sindsdien is het onmiskenbaar dat de regering Bush jr. gebroken heeft met de naoorlogse lijn van de Amerikaanse buitenlandse politiek.

            Recent heeft Pierre Hassner deze politieke koerswending onderwerp gemaakt van een uitgebreid essay, dat is uitgegeven door het Institute of Security Studies van de Europese Unie, de voormalige onderzoeksinstantie van de West Europese Unie zaliger nagedachtenis. (Zo gaat dat in het Europa van de afkortingen.) De vermaarde Franse politicoloog (van Roemeense afkomst) Hassner doceert na zijn emeritaat nog steeds, nu aan het Europese centrum van de Johns Hopkins Universiteit in Bologna.

            Zijn thema hier zijn de spanningen en paradoxen die al bestaan vanaf de stichting van de Amerikaanse republiek en zich nu manifesteren. Zijn vertrekpunt is de studie over de VS van zijn leermeester Raymond Aron (1905-1983) waarvan de titel luidt: De keizerlijke republiek. Daarin constateerde Aron eerst dat de instituties van de Amerikaanse republiek tot doel hadden de rechten van burgers  en de scheiding van machten te garanderen. Vervolgens vroeg hij zich af hoe deze republikeinse instituties zich verhielden tot het wereldrijk dat de VS inmiddels waren geworden.

            In deze lijn ziet Hassner eigenaardige tegenstrijdigheden in de Amerikaanse samenleving. Geen andere moderne staat, bij voorbeeld, kent en tolereert  zo’n mate van binnenlands geweld als de VS, zoals dat  onder andere tot uiting komt in het privé bezit van vuurwapens en het handhaven van de doodstraf. Tegelijkertijd worden Amerikaanse soldaten die buitenlands opereren niet geacht te sneuvelen en tracht men fysiek risico met technologische middelen uit te sluiten.

            Andere tegenstrijdigheden die hij noemt zijn Amerika’s voorkeur voor militaire oplossingen ondanks zijn superioriteit op andere terreinen en een groeiend gevoel van kwetsbaarheid zowel als van onoverwinnelijkheid.

            Volgens Hassner nu heeft ‘11 september’ onderliggende trends schoksgewijs omgebogen in de richting van een meer triomfalistische buitenlandse politiek, een politiek die daarvoor alleen maar gepropageerd werd door een deel van politiek rechts.  Hij verwijst onder andere naar de oorlogszuchtige bestseller van Robert Kaplan, Warrior Politics. Why Leadership demands a Pagan Ethos (2001). Hij constateert in dit opzicht een terugkeer naar een  Amerikaans isolationisme dat zeker vóór 1941 dominant was. Dat kent zijn eigen tegenstrijdigheden, want dit isolationisme gaat er weliswaar vanuit dat wat goed is voor Amerika, ook goed is voor de wereld, maar was allerminst naar binnen gekeerd als het Amerikaanse belangen in het buitenland betrof. Tussen 1801 en 1904 intervenieerden de VS  101 keer militair in Azië, Afrika, het Middellandse Zeegebied en Latijns-Amerika ten dienste van Amerikaanse belangen of burgers.

            In plaats van isolationisme kan men beter spreken van exceptionalisme  en unilateralisme. Het eerste is de opvatting dat de VS ‘God’s Own Country’ zijn, met een ‘Manifest Destiny’ in deze wereld; het tweede dat Amerika zich in zijn politiek niet mag laten belemmeren door internationale afspraken en andere staten.

            Zo gezien is de draai die de regering Bush jr. heeft gemaakt geen voorbijgaande toevalligheid (ook al blijkt de Amerikaanse publieke opinie deze nieuwe politiek  helemaal niet te steunen). Ze houdt een terugval in op diep gewortelde Amerikaanse tradities, die versterkt is door de militaire en technologische superioriteit van de VS. Het imperium wint het van de republiek (om naar de oorspronkelijke vraag van Aron terug te keren).

            Maar de imperiale droom bedriegt. Juist nu is sprake van ‘de onmacht van de overwinning’ – een term die de filosoof Hegel indertijd gebruikte om de verovering van Spanje door Napoleon te typeren. Het veroverde Spanje werd immers een loden last aan de zegekar van de Corsicaan. Hassner stelt dat de huidige arrogantie van de VS de Amerikaanse machtspositie verzwakt. De nadruk op militaire macht leidt tot het verwaarlozen van ‘zachte macht’, gebaseerd op economisch vermogen en morele respectabiliteit. Een staat die voor zichzelf het absolute recht opeist om in een andere staat te interveniëren, maar tezelfdertijd verklaart dat het niet gebonden is aan de regels waaraan andere staten zich moeten houden, wekt angst, maar geen gezag.

            Terwijl de VS overschatten  wat met militaire macht kan worden bereikt, wordt dit in Europa onderschat. Hassner ziet voor Europa de rol weggelegd een matigende invloed uit te oefenen op de Amerikaanse imperiale politiek.  Maar dat vereist dat Europa beschikt over militaire middelen om desnoods zelfstandig in wereld op te treden. Anders dreigt het gevaar dat de ‘arrogantie van de macht’ aan de ene kant van de Atlantische Oceaan leidt tot een schadelijke confrontatie met de ‘arrogantie van de onmacht’ aan de andere.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
07-12-2002

« Terug naar het overzicht