Greenpeace-model is voor PvdA geen democratisch alternatief

De PvdA heeft zich ontwikkeld tot ’campagnepartij’. Bart Tromp constateert dat de kiezers in deze ’kiezersdemocratie’ niets te zeggen hebben over selectie en recrutering van parlementariërs en dat dit model daarom geen democratisch alternatief is.


HET verval van politieke partijen wordt meestal afgeleid uit het - relatief en absoluut - dalende ledental van de grote politieke partijen. Dat is immers gemakkelijk objectief vast te stellen. Daarnaast is ook sprake van verlies als het gaat om haar twee kernfuncties: de formulering van programma’s en de selectie en recrutering van volksvertegenwoordigers. Er is een tendens - en dan wordt vaak verwezen naar de VS - om deze functies uit te besteden aan betaalde media-experts en adviesbureaus.
In Nederland loopt de PvdA voorop in deze ontwikkeling. Die typeerde ik negen jaar geleden (in het PvdA-vernieuwingsrapport Een partij om te kiezen) als tenderend naar een Greenpeace-model. De partij is dan een ’leunstoelorganisatie’, ’waar een kleine, professionele staf (die zichzelf recruteert en selecteert) het werk verricht, daartoe in staat gesteld door de donaties en contributies van leden’.


Deze leden beschikken echter over geen enkele mogelijkheid om invloed uit te oefenen, noch op program en beleid, noch op de aanstelling van de beroepsactivisten. Ze kunnen alleen met hun voeten stemmen. (In het geval van Greenpeace zijn er niet eens leden, alleen donateurs, want Greenpeace is geen vereniging, maar een stichting).


De PvdA is de afgelopen jaren onmiskenbaar de richting van dit Greenpeace-model (sinds kort ook wel benoemd als ’campagnepartij’) ingeslagen. Er is sprake van een verholen proces, want formeel is er nooit voor gekozen. Evenmin hebben degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn dit ooit publiekelijk verdedigd. Sterker: deze ontwikkeling wordt meestal ontkend.


Een uitzondering vormt ex-Kamerlid Marjet van Zuijlen, die na haar voortijdige vertrek uit het parlement precies onder woorden bracht wat er aan de hand is (Intermediar, 17 augustus). Als lid van de PvdA-fractie, zo memoreerde zij, had ze nooit last gehad van haar partij. ’Het primaat van de fractie is compleet.’ Pogingen om de ’fictie van ledeninvloed’ gestalte te geven, zoals door middel van ’kenniscentra’ en ’partijreferenda’, achtte zij gedoemd te mislukken.


’De tijd dat leden het voor het zeggen hadden, is definitief voorbij.’ De PvdA moet ’een professioneel apparaat worden dat is toegerust voor continue campagne en communicatie met de kiezer. De partij heeft in dit model geen leden meer, maar donateurs. Ik geloof in dit Greenpeace-model’.


Haar inspirator, ex-PvdA-campagneleider Van Ingen Schenau betoogt hetzelfde (NRC Handelsblad, 10 maart). Net als Van Zuijlen hield hij hierover zijn mond toen hij nog in de PvdA politieke verantwoordelijkheid droeg, wat een eigenaardig licht werpt op hun praatjes over ’het organiseren van debatjes’ (voor donateurs).


Van Zuijlen meent dat partijen zich aldus van ledenorganisaties transformeren in kiezersorganisaties. Want door opinie-onderzoek en onderzoek naar de opvattingen van ’focus-groepjes’ kan de fractie rechtstreeks inspelen op de wensen en verlangens van de kiezers. Hoe Van Zuijlen deze visie in overeenstemming brengt met een klemmende oproep om haar oud-collega Sharon Dijksma tot voorzitter van het PvdA-bestuur te kiezen (Intermediair, 1 maart) is alleen maar begrijpelijk als zij van Dijksma verwacht dat deze de partij in de door haar gewenste richting van het Greenpeace-model zal sturen. Dan houdt ze Dijksma kennelijk voor het type politica dat in haar verkiezingscampagne het omgekeerde zegt van wat zij plan is te doen.


Het lijdt geen twijfel dat een politieke partij als gewenst door Van Zuijlen zeer wel mogelijk is. De vraag is of dit de politieke democratie verbetert dan wel verslechtert. Is haar ’kiezersdemocratie’ superieur aan een politieke partij met ledendemocratie?


Treffend is dan haar wel heel onnozele (of cynische) opvatting over de relatie tussen kiezer en gekozene: via opiniepeilingen en focusgroepjes zouden partijen rechtstreeks de wil van de kiezers vertegenwoordigen.


In dit pleidooi voor het Greenpeace-model ontbreekt de machtsvraag: wie kandideert volksvertegenwoordigers en wie wijst ze af; wie stelt het program vast op grond waarvan zij worden gekozen. De vraag wordt niet eens gesteld, laat staan beantwoord. Voorstanders van ’kiezersdemocratie’ spreken wel van politieke partijen die moeten veranderen in kiesverenigingen.


Deze zogenaamde modernisering verwijst naar organisaties uit de vroege 19de eeuw, waarvan de centrale functie was een kandidaat voor een vertegenwoordigend lichaam aanwijzen, al dan niet op basis van een bepaald programma.


Deze twee elementen ontbreken geheel en al in Van Zuijlens idee van een ’kiezersdemocratie’. De kiezers hebben in haar model niets en niemendal te zeggen over de selectie en recrutering van volksvertegenwoordigers en ook niets te zeggen over hun functioneren. Hoogstens kunnen zij de partij bij nieuwe verkiezingen in het algemeen straffen. Wat inhoudt dat de laagst geplaatsten op de kandidatenlijst niet herkozen worden, ongeacht hun individuele prestaties. Omgekeerd kunnen de kiezers zeven keer achtereen die lijst kleiner maken zonder dat dit enig gevolg heeft voor de positie van de lijsttrekker.


De zogenaamde kiezersdemocratie van Van Zuijlen en Van Ingen Schenau leidt niet tot meer invloed van kiezers. Het is een pleidooi om de selectie van volksvertegenwoordigers en de bepaling van het program waarop zij worden gekozen aan elke invloed van buiten de kring van beroepspolitici te onttrekken. Geen enkele kiezer heeft iets te zeggen gehad over de keus voor Marjet van Zuijlen op de kandidatenlijst van de PvdA voor de Tweede Kamer, noch over de plaats die haar daarop werd toebedeeld en al helemaal niet over haar voortijdige vertrek uit de Tweede Kamer. De logica van haar argumentatie wordt goed tot uitdrukking gebracht door de titel van haar artikel: Het einde van de politiek.


Inderdaad: waarom nog verkiezingen en een volksvertegenwoordiging? Waarom niet volstaan met een aantal extra beleidsambtenaren op de departementen, gerecruteerd door headhunters van dure bureaus, en het beleid zogenaamd gebaseerd op opiniepeilingen en ’focusgroepjes’? Dat zou toch moderne versie zijn van een veel ouder antiparlementair en antidemocratisch ideaal, tegenwoordig samengevat in de ’paarse’ uitdrukking dat Nederland niet een politieke democratie is, maar de ’B.V. Nederland’ vormt.


Democratische politieke partijen bevinden zich in een moeilijke positie en er zijn geen recepten om ze daaruit te bevrijden. Maar het streven daarnaar is alleszins de moeite waard. De zogenaamde ’kiezersdemocratie’ à la Van Ingen Schenau en Van Zuijlen vormt geen democratisch alternatief.


Bart Tromp in: de Volkskrant van 14-03-2001

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
De Volkskrant
Datum verschijning
14-03-2001

« Terug naar het overzicht