Guiseppe Verdi wordt nu toch wat menselijker
Over zijn leven is Guiseppe Verdi altijd terughoudend gebleven. Een autobiografie? Ondenkbaar. In zijn brieven klopt nogal wat niet, of het is niet te controleren. Veel biografen herhaalden klakkeloos de onjuistheden en de verzinsels. Mary Jane Phillips-Matz stak veertig jaar in haar Verdi. Veel van wat tientallen jaren is doorgegaan voor ’de waarheid’ moest zij herwaarderen. Het begint er al mee dat hij niet in zijn geboortehuis ter wereld kwam.
ALBERTO MORAVIA kenschetste Giuseppe Verdi (1813-1901) in een essay als een man van de renaissance. Die karakterisering gebruikte hij allereerst om de overeenkomst tussen Verdi en Shakespeare aan te zetten. De dramatische verbeelding van het hele scala aan menselijke verhoudingen en emoties als artistiek programma - bij de een neergezet in een ongeëvenaarde taal, bij de ander in een al even ongeëvenaard muzikaal idioom.
Moravia’s these is daarnaast niets minder dan een provocatie: de grootmeester van het melodrama géén romanticus? Liet Verdi zich dan niet tot zijn opera’s inspireren door de protagonisten van de romantische literatuur zoals Victor Hugo (Hernani, Le roi s’amuse) en Alexandre Dumas (La dame aux camélias)?
Zeker. Maar wat hem in deze stukken trok was hun shakespeareaanse dimensie, zoals Shakespeare rechtstreeks de bron vormt van zijn Macbetto, Otello en Falstaff, terwijl met recht en reden is aangevoerd dat La Forza del Destino een shakespeareaanse opera is, ook al is het niet op een stuk van Shakespeare gebaseerd. En nog tot zijn allerlaatste levensjaren ging het gerucht dat Verdi werkte aan iets waaraan hij een halve eeuw eerder was begonnen, Il Re Lear (King Lear).
Het gerucht was onjuist, maar dat zijn grote ambitie inderdaad een opera op basis van dat stuk was, is waar. Pas toen al gecomponeerde fragmenten hun weg vonden naar de partituur van Otello, moet hij die ambitie hebben opgegeven.
Verdi’s voorkeur voor Shakespeare is bekend. Hij bleef hem zijn hele leven lezen en herlezen; Rusconi’s Italiaanse vertaling lag altijd naast zijn bed. In die voorkeur was hij in deze tijd uitzonderlijk, maar wij weten ook dat hij Shakespeare leerde waarderen door het prisma van de toentertijd in Duitsland dominante visie op Shakespeare. Daarin werd deze nu juist - in tegenstelling tot het formalistische classicisme van de achttiende eeuw - gezien als de uitvinder van het romantische drama, door Schlegel in zijn Vorlesungen über dramatische Kunst omschreven als ’de omhelzing in één keer van het drama van het leven in al zijn facetten’.
Dat stemt goed overeen met Verdi’s intenties als operacomponist. Maar het maakt hem tegelijk inderdaad een buitenbeentje in de romantische beweging: daarvoor is zijn drama, om zo te zeggen, te gedisciplineerd.
Moravia suggereerde met het situeren van Verdi in de cultuur van de renaissance echter nog iets anders dan een zuiver artistieke plaatsbepaling: namelijk dat Verdi ook als mens niet in zijn tijd paste. Ook dat lijkt op het eerste gezicht nogal onzinnig.
Verdi was de man die al met zijn derde opera (Nabucco) een symbool werd van het risorgimento, het streven naar de Italiaanse eenheid en onafhankelijkheid. En de Verdi van de afkorting ’Viva Vittorio Emmanuele Re D’Italia’ symboliseerde - meer dan het Piemontese vorstenhuis met zijn lamentabele koningen - tijdens zijn leven de eenheid van Italië. Zijn dood werd in en buiten Italië beleefd als die van een staatshoofd.
Toch geeft Verdi, de nieuwe en naar het zich laat aanzien definitieve biografie van Mary Jane Phillips-Matz, veel voedsel aan de essayistische opmerkingen van Moravia over Verdi als buitenstaander. Met de levensbeschrijvingen van Verdi is het vreemd gesteld. Over zijn leven heeft hij zelf altijd de grootst mogelijke terughoudendheid in acht genomen. Een publieke autobiografie was voor hem een ondenkbare inbreuk op zijn privacy, die hij bijna maniakaal beschermde.
Tegelijkertijd was hij uiterst lichtgeraakt over wat er over hem werd gezegd en geschreven. En hij heeft wel degelijk - in zijn brieven - fragmenten voor een biografie geleverd. Alleen: bij nadere beschouwing blijken de details die hij opschreef, meestal oncontroleerbaar of zonder meer niet te kloppen.
Gedeeltelijk kan dat worden toegeschreven aan het feit dat de meeste van die autobiografische fragmenten voorkomen in brieven die twintig, dertig, veertig jaar na dato werden geschreven.
Maar ook dan spreken ze elkaar tegen, en het is niet te veel gezegd dat Verdi zijn leven ook beschutte door legendevorming te stimuleren, en wel de legende die hijzelf in het leven riep. Terwijl hij degenen aan wie hij brieven schreef, opriep deze na lezing te vernietigen, verzamelde hij thuis een uitgebreid archief, waarin onder meer afschriften van al die brieven, van hem en zijn tweede echtgenote Giuseppina Strepponi.
Deze copialettere - voor zover gepubliceerd - herbergen een schat aan informatie over leven en werken van Verdi, zoals onder meer naar voren komt in de Nederlandstalige selectie daaruit, die in 1991 in de reeks Privé-domein van De Arbeiderspers verscheen onder de titel Autobiografie in brieven. Ze vormen ook de voornaamste bron van de vele biografieën die over de componist zijn verschenen.
Verdi’s nazaten hebben echter tot het kolossale Verdi-archief alleen maar heel selectief toegang verleend. Franco Abbiati’s vierdelige biografie (1959), die alleen in het Italiaans bestaat, wordt door alle kenners beschouwd als een volledige mislukking.
Hoewel hij toegang kreeg tot documenten die niemand eerder had gezien, maakte hij daarvan foutief gebruik en fantaseerde hij er verder maar op los, zonder één voetnoot, zodat het buitengewoon moeilijk is te achterhalen wat in zijn verhaal wel degelijk op documenten is gebaseerd.
In het begin van de jaren zestig publiceerde Frank Walker daarop The Man Verdi, in hetzelfde jaar waarin hij zelfmoord zou plegen. Walker concentreerde zich op een aantal van de meest onbelichte aspecten van Verdi’s leven, zoals zijn jeugd, de relatie met Giuseppina Strepponi en later de eigenaardige driehoeksverhouding tussen Verdi, de dirigent Angelo Mariani en diens ’verloofde’, de sopraan Teresa Stolz.
The Man Verdi is een intellectuele detective van het zuiverste water, waarin Walker op scherpzinnige, maar ook nuchtere wijze Wahrheit en Dichtung probeert te scheiden - en daar slaagt hij ook in. Een voorbeeld daarvan zijn de ontberingen waaraan de jonge Verdi volgens zijn eigen herinneringen blootstond en die al zijn biografen klakkeloos herhaalden.
TOEN VERDI DOOR zijn ouders uit zijn geboortedorp naar Busseto was gestuurd om daar het gymnasium te kunnen volgen, moest hij elke zondag en alle vakanties, schreef hij, terug naar Le Roncole om daar op het kerkorgel te spelen, zeven kilometer heen en zeven kilometer terug. Walker schrijft erover: niets bijzonders voor een boerenjongen in die tijd, en hij voegt eraan toe: ik ben zelf in drie kwartier van Busseto naar Le Roncole gewandeld.
In de loop van Walker’s onderzoek sneuvelden vele mythen over Verdi, sommige door hemzelf in het leven geroepen, andere ontsproten aan de fantasie van tijdgenoten.
De biografie van Mary Jane Phillips-Matz gaat in de meeste opzichten veel verder dan het boek van Walker (maar niet in diens scherpe karakteriseringen). In de eerste plaats is het een complete levenbeschrijving, in plaats van een aantal thematische studies. In de tweede plaats is haar onderzoek veel verder gegaan. Zij moet een kleine veertig jaar niets anders hebben gedaan dan archieven en documenten doorzoeken, terwijl ze tijdens lange perioden van verblijf in Verdi’s geboortestreek niet alleen schriftelijke bronnen opspoorde en raadpleegde, maar ook met talloze mensen sprak voor wie Verdi nog maar één generatie van hen verwijderd was.
Daar komt nog iets bij. In de afgelopen dertig jaar is het sterk bergopwaarts gegaan met de waardering van Verdi. De tijd is voorbij dat een musicoloog zijn fijne smaak kon etaleren door van een bepaalde melodie vast te stellen: ’Het is maar van Verdi.’ Natuurlijk, voor de Verdi-opera’s uit het ijzeren repertoire heeft het aan publieke belangstelling en enthousiasme nooit ontbroken.
Maar de term ’ijzeren repertoire’ heeft in de afgelopen jaren zijn denigrerende bijklank goeddeels verloren. Het gaat hier immers, zoals de muziekcriticus van NRC Handelsblad, Kasper Jansen, een paar jaar geleden schreef, om de mooiste opera’s van de beste componisten. De permanente populariteit van La Traviata en Aïda kan met andere woorden niet als argument tegen de artistieke waarde ervan worden aangevoerd.
Daarnaast worden nu ook andere opera’s van Verdi zo veelvuldig opgevoerd dat - met uitzondering van sommige werken uit zijn eerste periode - eigenlijk niet meer van ’onbekende opera’s’ van Verdi kan worden gesproken. Tegelijkertijd is in deze periode de muziekwetenschappelijke studie van Verdi’s oeuvre en leven in alle ernst van de grond gekomen, iets dat wordt gemarkeerd door de oprichting van het Istituto di Studi Verdiani in Parma (1959) en die van het American Institute of Verdi Studies in New York (1974), met Phillips-Matz als een van de oprichters. De eerste tekstkritische editie, een uitgave van Rigoletto, verscheen enkele jaren geleden.
Verdi’s muziek wordt in deze volumineuze biografie niet als zodanig besproken. Phillips-Matz merkt terecht op dat dit niet nodig is, gezien het bestaan van Julian Budden’s driedelige The Operas of Verdi (1973-1981; gereviseerde editie 1992).
Over zijn leven heeft Phillips-Matz nu alles opgeschreven wat er op grond van primaire bronnen over te zeggen valt. Onvermijdelijk is zij daarbij op zaken gestuit die niet bij het heiligenleven passen dat sommigen van dat van Verdi hebben gemaakt, en ook niet bij de mede door hem zelf geschapen en gekoesterde legende.
’Veel van wat tientallen jaren is doorgegaan voor ’de waarheid’ moest ik herwaarderen’, schrijf zij. ’Weinig ondernemingen in mijn leven hebben mij zoveel pijn bezorgd, omdat ik intellectuele eerlijkheid moest afwegen tegen loyaliteit aan vrienden en de mogelijke schade aan de reputatie van de componist, die evenzeer op legende als op waarheid is gebaseerd.’
HAAR DOCUMENTAIR revisionisme begint al bij Verdi’s geboorte, die helemaal niet plaatsvindt in zijn geboortehuis, althans niet het huis dat daarvoor doorgaat. Noch zijn de Verdi’s zo arm en ongeletterd als Verdi het later deed voorkomen.
Het verhaal van de talentvolle scholier die vooral dank zij de vooraanstaande zakenman Antonio Barezzi in Busseto de kans krijgt zich muzikaal verder te ontwikkelen, is in grote lijnen bekend. Maar in deze biografie wordt pas goed duidelijk hoezeer Verdi tegelijk ongewild middelpunt wordt van de hoog oplopende tegenstellingen in Busseto tussen de clericalen en de anti-clericalen, met als inzet de positie van stadsorganist.
Terwijl zijn ambities al veel verder liggen, wordt hij - bijna letterlijk - de gevangene van zijn aanhangers, die hem niet willen laten gaan als hij na een lange strijd inderdaad wordt benoemd. De post stelt hem financieel niet in staat te trouwen en belast hem met zoveel plichten dat serieus componeren onmogelijk wordt.
We zien in deze periode al het tegenstrijdige in Verdi’s karakter tot wasdom komen: de behoefte aan zelfstandigheid en vrijheid, ver weg van de benauwende sfeer van een - overigens in intellectueel opzicht helemaal niet zo’n armetierig - provinciestadje in de staat Parma. Een behoefte die hij zodra dat kan - zelfs als hij er eigenlijk financieel nog niet toe in staat is - omzet in de aankoop van land en boerderijen in de onmiddellijke omgeving van Busseto, waar hij zich op het landgoed Sant’ Agata zoveel mogelijk op afstand houdt van de Bussetani, maar zich buitengewoon lichtgeraakt toont over wat er aan roddel en achterklap over hem rondgaat.
Aan het eind van zijn leven heeft hij een kapitaal van (in hedendaagse termen) ongeveer vijftig miljoen gulden bij elkaar gecomponeerd; het geld werd voor het grootste deel gestoken in de landbouwbedrijven rond Sant’ Agata. Een groot deel van de erfenis gaat naar liefdadige instellingen, met als voornaamste begunstigde het Casa di Riposi voor armlastige kunstenaars in Milaan. Daar ligt hij ook begraven, met Giuseppina Strepponi.
Als Verdi een verlicht landheer was, dan was hij tegelijk paternalistisch en conservatief in geldzaken. Zijn pose van ’boer’ was ook wel echt; hij was tegelijk genereus en op de penning, letterlijk zowel als overdrachtelijk.
ZIJN CARRIERE ALS componist begint als hij wordt afgewezen als leerling door het conservatorium in Milaan, dat nu zijn naam draagt - alweer een onderdeel van de legende dat niet helemaal intact blijft bij Phillips-Matz. Hij bekwaamt zich met behulp van privé-lessen, huwt een van de dochters van Barezzi - ze zijn al vanaf de tijd dat hij daar in huis woonde, verliefd op elkaar.
Zijn eerste opera, Oberto, wordt opgevoerd en heeft succes. Twee kinderen worden geboren; hun namen, Virginia en Icilio Romano, zijn ontleend aan Alfieri’s republikeinse drama Virginia. Maar ook Verdi de republikein en nationalist is in werkelijkheid niet zo ondubbelzinnig als die uit de legende; hij staat erop zijn risorgimento-opera I Lombardi op te dragen aan de Oostenrijkse aartshertogin Maria-Louise, de heerseres over zijn geboortestaat Parma.
Na zijn eerste succes volgt de opdracht voor een tweede, ditmaal komische opera. In zijn autobiografische schets uit 1881 beschrijft hij hoe niet veel later dan de dood van hun zoontje en dochtertje ook zijn jonge vrouw Margherita sterft: ’Een derde kist ging mijn huis uit. Ik was alleen! Alleen’
Na de begrafenis in Milaan keert Verdi met zijn schoonvader en weldoener Antonio Barezzi terug naar Busseto, waar hij aan een diepe depressie ten prooi valt. De komische opera waarmee hij net was begonnen, wil hij niet afmaken. Hij wil helemaal niets meer, niet componeren, niets, niets. Zijn vrienden en kennissen vrezen zeer voor zijn geestelijke gezondheid.
Ten slotte gaat hij naar Milaan om bij de impresario Bartolomeo Merelli zijn contract op te zeggen. Maar de opera was al aangekondigd. Merelli staat op naleving van het contract, en Verdi schrijft de muziek bij Un giorno di regno. De première wordt een fiasco, ook al omdat de zangers zich niet erg inspannen om er wat van te maken. Het blijft bij één opvoering. Verdi is tot in het diepst van zijn ziel gekwetst.
Vele jaren later schrijft hij erover: ’Op mijn 25ste wist ik al wat ’het publiek’ betekent. Daarna zijn successen mij nooit naar het hoofd gestegen, en evenmin hebben fiasco’s mij ontmoedigd. Als ik deze onfortuinlijke carrière heb vervolgd, dan is het omdat ik op mijn 25ste te oud was om nog iets anders te gaan doen, en ik fysiek niet sterk genoeg was om naar de velden terug te keren.’
Na deze menselijke en artistieke rampspoed is Verdi ten einde raad; hij komt uit zijn depressie doordat Merelli hem zover weet te krijgen het libretto van Nabucco te lezen. Verdi wil niet en smijt het, nadat hij naar zijn armzalige huurkamer is teruggekeerd,op de tafel, waar het openvalt op de bladzijde die begint met de regel: ’Va, pensiero, sull’ ali dorate’ (’Vlieg, gedachte, op gouden wieken’). Het is de regel waarvan wij nu weten dat hij de opening van het ’slavenkoor’ is.
Hij wordt erdoor gegrepen en leest vervolgens het stuk achter elkaar uit. Hij schuift achter de piano en begint aan de compositie van de opera. Het is een van de vier authentieke versies over het ontstaan van Nabucco die Phillips-Matz optekent en vergelijkt.
Twee ervan zijn van Verdi zelf; ze spreken elkaar tegen. Het lijdt geen twijfel dat de dood van zijn vrouw en kinderen een klap is geweest die hem bijna voorgoed velde. Maar zoals hij het zich wenste te herinneren, was het niet. De beide kinderen waren al gestorven voordat zijn eerste opera in première ging.
DEZE BIOGRAFIE geeft veruit het beste inzicht in de verhouding van Verdi met vrouwen, in de eerste plaats natuurlijk met Giuseppina Strepponi, de eerste Abigaile in Nabucco met wie hij twaalf jaar lang samenleefde alvorens haar formeel te trouwen - iets dat in Busseto tot vergaande verwijdering tussen Verdi en zijn ouders leidde, maar ook tot grote spanningen met Antonio Barezzi, om over de Bussetani maar te zwijgen.
Deze verhouding was zeker in de eerste jaren symbolisch voor Verdi’s relatie met het operatheater. Ook hier treft Moravia’s suggestie over Verdi als buitenstaander doel. Het operatheater en de zangers en musici hadden een lage morele en maatschappelijke status, door de losse levensstijl in die kringen.
Verdi moest daar niets van hebben en heeft zich zijn hele leven op een afstand van het theater weten te houden, hetzelfde theater waarop hij voor zijn kunst was aangewezen. De prima donna Strepponi was een voorbeeld van die levensstijl. Toen Verdi haar leerde kennen, was ze nog geen dertig, maar ze had haar stem toen al kapot gezongen. Een reeks verhoudingen had geresulteerd in drie onwettige kinderen, van wie niet in alle gevallen vaststond wie de vader was en die ze in weeshuizen had achtergelaten.
Het is niet verwonderlijk dat een openlijke verhouding met een vrouw van deze reputatie tot gefrons leidde, terwijl - zo legt Phillips-Matz uit - een officieel huwelijk Verdi zou hebben opgescheept met de vaderlijke verantwoordelijkheid voor drie kinderen die al niet eens meer konden worden opgespoord. Phillips-Matz acht het niet onwaarschijnlijk dat een vondeling die in 1850 in Cremona, niet ver van Sant’ Agata werd aangetroffen, een kind van Verdi en Strepponi moet zijn geweest, maar zoals zo vaak bij Verdi is er geen bewijs.
Dat geldt ook voor de andere vrouw in zijn leven, Teresa Stolz, de eerste Aïda, van wie altijd het gerucht ging dat zij met Verdi een verhouding had, tot groot verdriet van Strepponi. In de schitterende tv-film over het leven van Verdi die Renato Castellani in de jaren tachtig maakte, laat deze de deuren dichtgaan voor de camera en de kijker, op het moment waarop Verdi aan Giuseppina uitsluitsel gaat geven over zijn relatie met la Stolz.
Die deuren blijven dicht, maar als Phillips-Matz enkele brieven van de dan 87-jarige Verdi en 66-jarige Stolz aan elkaar citeert, concludeert ze volstrekt terecht dat wie die leest, er niet aan kan twijfelen dat deze mensen van elkaar hielden.
Verdi - A Biography is geschreven door iemand die de donkere kanten van Verdi niet verheelt, die allereerst beschrijft en ordent, maar toch allerminst neutraal tegenover haar onderwerp staat. Tot een oordeel wil Phillips-Matz niet komen, wel tot een slotsom: ’Aan de wereld en aan de natie die hij hielp stichten, liet hij een blijvende erfenis na van muziek, naastenliefde, patriottisme, eer, gratie en verstand.’
Mary Jane Phillips-Matz: Verdi - A Biography.
Oxford University Press, import Nilsson & Lamm; ƒ 95,10.
ISBN 0 19 313204 4.
BART TROMP in: de Volkskrant van 24-12-1994.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- De Volkskrant
- Datum verschijning
- 24-12-1994