Gurkha's voor vrede

OORSPRONKELIJK lagen de ambities van de Verenigde Naties zeer hoog. De 'volkerenorganisatie' zou niet passief en machteloos toekijken bij oorlogen en conflicten, zoals haar voorganger, de Volkenbond. Hoofdstuk VII van het VN-Handvest voorziet daarom in gewapend optreden van de VN om internationale vrede en veiligheid te handhaven. Daartoe zouden de lidstaten eenheden ter beschikking moeten stellen.

Trygve Lie, de eerste secretaris-generaal van de Verenigde Naties, pleitte voor een 'VN-legioen' dat onmiddellijk ter beschikking van de Veiligheidsraad zou staan. Maar zijn voorstel vond geen gehoor en met het uitbreken van de Koude Oorlog verdween de mogelijkheid dat de organisatie de rol zou gaan spelen die de oprichters haar hadden toegedacht.

Sinds enkele jaren zijn de zaken anders komen te liggen. De effectiviteit van de VN als handhaver van de vrede wordt niet meer gefrustreerd door de tegenstelling tussen Oost en West. Voor 'peace keeping', het door VNtroepen bewaken van de grenzen tussen twee strijdende partijen die de wapens hebben laten rusten, stellen de lidstaten nog wel troepen ter beschikking. Maar dat geldt niet voor operaties om conflicten daadwerkelijk gewapenderhand te beeindigen, zoals voorzien in artikel 43 van het Handvest. Zelfs voor zoiets als het beschermen van de door de Veiligheidsraad in mei vorig jaar geproclameerde 'safe havens' in Bosnie-Hercegovina zijn nog steeds niet voldoende VN-eenheden beschikbaar gesteld.

Om conflicten als die in voormalig Joegoslavie te voorkomen en niet voor de noodzaak van massale militaire interventie komen te staan, zo luidt de communis opinio nu, is 'preventieve diplomatie' nodig. Dit is echter een toverwoord, zolang niet aan twee voorwaarden is voldaan: de bereidheid zich in een vroeg stadium inderdaad met een sluimerend conflict te bemoeien en de mogelijkheid die diplomatieke bemoeienis met militaire kracht te ondersteunen.

Aan die laatste voorwaarde wordt in ieder geval niet voldaan zolang de toch al moeizame besluitvorming van de Veiligheidsraad gevolgd wordt door een maandenlang durende periode waarin de secretaris-generaal toezeggingen voor VN-detachementen van lidstaten moet lospeuteren.

Vandaar dat Boetros-Ghali in zijn An Agenda for Peace (1992) het voorstel deed voor 'peace enforcement' - het daadwerkelijk militair afdwingen van vrede - op oproep beschikbare eenheden op te richten. Brian Urquhart, jarenlang ondersecretaris-generaal bij de VN, deed daarop vorig jaar een verdergaand voorstel: het oprichten van een internationaal vrijwilligersleger dat permanent ter beschikking van de Veiligheidsraad zou staan.

Dit is een mooie gedachte, die echter op tegenspraak stuit zo gauw men aan de praktische uitwerking denkt. 'Internationaal' - roept dat niet de vraag op naar een evenwichtige nationale samenstelling van dit VNlegioen ? En kunnen vrijwilligers uit een kleine tweehonderd lidstaten werkelijk tot een effectieve strijdmacht worden opgeleid ?

En naar welke snit zou die opleiding en de daarbij behorende militaire tactiek dan toegesneden moeten zijn ? De Amerikaanse ? De Israelische ? De Russische ? 

Elke keus zou omstreden zijn. De kans zou levensgroot zijn dat alleen al de opbouw van zo'n VN-legioen zou vastlopen in het bureaucratisme en het corporatisme van de volkerenorganisatie.

Toen Nederland met de Prioriteitennota zijn krijgsmacht vooral voor VN-vredesoperaties bestemde - zij het dat deze niet meer uit dienstplichtigen zou bestaan - heb ik voorgesteld om, in plaats van dure Nederlanders op te leiden, voor die operaties een aantal bataljons Gurkha's voor de VN te financieren. Dat zou goedkoper zijn en bovendien een vorm van ontwikkelingshulp die aanmerkelijk effectiever zou zijn dan welk ander project ook in het rijk van Pronk.

Deze gedachte werd toen opgevat als een satirisch commentaar, maar inmiddels ben ik haar in de internationale discussie in alle ernst tegengekomen. Eerst bij de strategisch denker Edward Luttwak, en vorige week in de International Herald Tribune bij een Britse historicus en een Britse econoom; ik verdenk de laatste twee er overigens van ooit bij een Gurkha-regiment te hebben gediend.

De Brits-Nepalese oorlog eindigde in 1816 met een Britse overwinning, maar bij de vrede werd de onafhankelijkheid van Nepal erkend. Daar tegenover stond dat de Britten voortaan in Nepal Gurkha's mochten werven voor het leger in India. 

Al vrij snel daarna verwierven deze Gurkha's zich een reputatie van grote onverschrokkenheid, taaiheid en militaire professionaliteit. Sinds de onafhankelijkheid van India dient een deel van die Gurkha-regimenten daar; andere zijn overgegaan naar het Britse leger. Met de inkrimping van het laatste, en de overdracht van Hongkong aan China, komt er binnen enkele jaren hoogstwaarschijnlijk een einde aan de nu nog bestaande Gurkha-brigade.

Zo'n brigade, uit te breiden tot een divisie van vijftienduizend man, zou een ideale parate strijdmacht voor de Verenigde Naties zijn. Bij afwezigheid van een Nepalese buitenlandse politiek zouden zulke troepen in elk conflict niet alleen neutraal zijn, maar ook zo worden gezien. Problemen van ras en etniciteit doen zich in dit geval evenmin voor. Het gaat om bestaande eenheden, met een lange en beproefde traditie van conflictbeheersing en toepassing van geweld. De VN kan zo'n Gurkha-macht in dienst nemen naar het model van India en Groot-Brittannie; daarvoor hoeven geen ingewikkelde constructies te worden bedacht. 

Hoe ernstiger dit voorstel wordt onderzocht, hoe aantrekkelijker het is. Dat is er ook de zwakte van: een werkelijk effectieve 'standing force' ten dienste van de VN is wel het laatste waar de grote mogendheden op zitten te wachten.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
14-09-1994

« Terug naar het overzicht