Heerschappij der elites

VAN HUIS UIT is het liberalisme niet democratisch. Niet alleen op conservatieve machthebbers moest de uitbreiding van het kiesrecht in de negentiende eeuw worden bevochten, maar evenzeer op de liberale partijen. Alleen mannen met bezit telden en mochten kiezen, want alleen zij hadden echt belang bij politiek en samenleving, vonden de liberalen.

Toen de beweging in de richting van algemene democratie toch doorzette, was een intellectuele reactie daarop de constructie van elitetheorieen. In die theorieen stond de stelling centraal dat invoering van de democratie, van het algemeen kiesrecht, uiteindelijk niets zou veranderen aan het fundamentele gegeven dat in elk politiek stelsel de macht wordt uitgeoefend door een kleine groep, een elite.

De grondlegger van deze theorie was Gaetano Mosca (1858-1941). Hij baseerde zich in eerste instantie op zijn naargeestige ervaringen met de parlementaire democratie toen hij van 1887 tot 1895 redacteur was van het journaal van de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden. Zijn theoretische argument voor de alomtegenwoordigheid van elites was dat een kleine, georganiseerde groep altijd in het voordeel is ten opzichte van de grote ongeorganiseerde massa. Zeker als zo'n 'regerende klasse' er ook nog in slaagt die massa 'een politieke formule' te verkopen die maakt dat de mensen geloven dat het zo hoort, dat het niet anders kan.

Mosca werd in zijn kritische benadering van de moderne massademocratie gevolgd door twee andere politieke denkers, de Duitse socioloog Robert Michels (1876-1936), ontdekker van 'de ijzeren wet van de oligarchie', en de Italiaan Vilfredo Pareto (1848-1923). Michels betoogde dat organisaties als politieke partijen altijd degenereren tot clubs waarin een kleine kliek de dienst uitmaakt. Pareto stelde eenvoudig dat sommige mensen meer macht (of geld) hebben dan andere en dat de groep die het meeste aan geld of macht heeft, een elite vormt. Daarom is echte democratie onmogelijk.

De onmogelijkheid van echte democratie, daar draait het bij deze denkers om, waarbij zij tegelijkertijd nuchtere denkers en anti-democratische ideologen zijn.

Michels, die vanwege zijn joodse afkomst nooit hoogleraar is geworden in Duitsland, vond op uitnodiging van Mussolini een leerstoel in Perugia en stierf als Roberto Michels. Mussolini trachtte ook Pareto, die in Lausanne doceerde, naar Italie terug te laten keren. Maar Pareto protesteerde heftig tegen de fascistische gelijkschakeling van de Italiaanse universiteiten en stierf korte tijd later. Mosca was liberaal-conservatief senator voor het leven toen Mussolini aan de macht kwam, maar werd geen fascist.

Toch werden deze elitetheorieen na de Tweede Wereldoorlog geassocieerd met het fascisme en niet langer serieus genomen, behalve als interessante, door Machiavelli geinspireerde, maar achterhaalde commentaren op de moderne democratie.

Twee argumenten speelden daarbij een belangrijke rol. In de eerste plaats zouden in een moderne democratie wel elites en machtsgroepen voorkomen, maar vormen zij niet een regerende klasse. Integendeel, juist hun onderlinge wedijver vormt een van de motoren van het democratisch proces. Tegenover de macht van de ondernemers staat de macht van de vakbeweging; zo ontstaat een systeem van countervailing powers (zoals Galbraith het noemde) die elkaar in evenwicht houden.

In de tweede plaats tekent zich in democratieen een proces op lange termijn af van groeiende ongelijkheid in inkomen en vermogen. Ongelijkheid in rijkdom en bezit vertaalt zich onherroepelijk in machtsongelijkheid. Naarmate de eerste afneemt, wordt de democratie versterkt. Aristoteles legde 2300 jaar geleden al overtuigend uit dat een democratie niet levensvatbaar is bij grote tegenstellingen tussen arm en rijk.

Al deze argumenten tegen de klassieke elitetheoretici zijn de laatste jaren aangetast, voorzover sommige al van begin af aan niet houdbaar waren. Countervailing powers bestaan, maar in een kapitalistische economie leggen zij heel wat minder gewicht in de schaal dan grote ondernemingen.

In het politieke systeem zelf is de verscheidenheid van op ideologieen en politieke beginselen gebaseerde partijen steeds verder afgenomen. Een PvdA-minister-president die door ondernemers veel hoger wordt gewaardeerd dan door werknemers, is daarvan een ietwat zonderlinge illustratie. In zijn recente verhandelingen over het probleem van politieke elites ziet Hoogerwerf (emeritus-hoogleraar politicologie) in de ideologie van de marktwerking een belangrijk mechanisme ter verklaring van de huidige politieke eenvormigheid en de daaraan gepaard gaande elitevorming.

Tenslotte neemt de sociaal-economische ongelijkheid ook in de kernstaten van de wereldeconomie al geruime tijd toe. In de Verenigde Staten bezit nu het rijkste procent (!) van de bevolking meer dan de onderste negentig procent. Nergens is de ongelijkheid zo groot, maar overal neemt zij toe. Daarmee staat de democratie onder druk.

Hoogerwerf geeft niet alleen een overzicht van elitetheorieen, maar ook een diagnose van de toestand van de Nederlandse democratie. In zijn ogen is sprake van een eenvormiger wordende politieke elite, die een bedenkelijke zelfstandigheid heeft verworven ten opzichte van de burgers. Niets in de lopende verkiezingscampagne(s) weerspreekt dit sombere oordeel.

Prof. dr. A. Hoogerwerf: Elites in de democratie, de verleiding van de politicus, Samsom/H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1997 (ISBN 90 422 0172x) 242 blz.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
04-03-1998

« Terug naar het overzicht