Het aanleggen van een moeras?
DE LAATSTE dagen hebben een herhaling te zien gegeven van het Bosnische patroon in de internationale politiek. Opnieuw nemen de westerse mogendheden onberaden stappen, omdat zij zichzelf in een positie hebben gebracht dat zij - hoe dan ook - iets moeten doen, al is het een nieuw moeras aanleggen.
De grootste overeenkomst met Bosnie is dat veel te laat is ingegrepen en dat het uiteindelijke politieke doel van die ingreep onduidelijk blijft. De verontschuldiging voor het laatste luidt dat het hier een humanitaire actie betreft. De 200.000 verjaagde en gevluchte Kosovaren moeten voor de winter kunnen terugkeren naar hun vaak door Servische eenheden verwoeste huizen, om voedselhulp en andere hulpverlening mogelijk te maken.
De noodzaak van deze humanitaire actie komt echter voort uit politieke verwaarlozing van de kwestie Kosovo. Al sinds het afschaffen van de autonomie van Kosovo door Milosevic in 1989 en de instelling van een gewelddadig Servisch apartheidsregime, was te voorzien dat dit tot ongelukken zou leiden. Zolang de Albanese Kosovaren volhardden in een algemeen geweldloos verzet, werden zij echter genegeerd door 'de internationale gemeenschap': VN, OVSE, EU, Navo, noem maar op.
Al die jaren was het mogelijk geweest een politieke regeling af te dwingen die neer had moeten komen op herstel van de autonome status van Kosovo, nu niet binnen het oude Joegoslavie, maar als deel van de Klein-Joegoslavische federatie Servie-Montenegro. Maar de internationale bemoeienis met de desintegratie van Joegoslavie als geheel, is tijdens de oorlog in Bosnie-Hercegovina stilletjes gereduceerd tot de laatste. Toch was het beleid van de Europese Unie (die toen nog niet eens zo heette) vanaf het uitbreken van de vijandelijkheden in de zomer van 1991 gericht op een algehele regeling voor voormalig Joegoslavie. De diplomatieke pogingen daartoe, onder leiding van Lord Carrington, mislukten door Servische veto's. Maar formeel opereert ook de Contact-groep, de feitelijke opvolger van de Vredesconferentie inzake Joegoslavie, met de pretentie politieke oplossingen voor heel voormalig Joegoslavie te treffen. Nu de toestand in Kosovo jaren is genegeerd, is Milosevic niet alleen stilzwijgend in zijn politiek van onderdrukking gestijfd, maar is een politieke regeling vrijwel onbereikbaar geworden.
Autonomie binnen Klein-Joegoslavie is voor de meeste Kosovaren inmiddels niet meer aanvaardbaar. In dit verband is geschiedenis van belang. Niet de Servische mythe over Kosovo als het historische kernland van de Servische natie. Wel het gegeven dat Kosovo bij de Balkanoorlog van 1912 door Servie is veroverd en dat de oorspronkelijke niet-Servische bewoners, de overgrote meerderheid van de bevolking, sindsdien zowel in het vooroorlogse als in het naoorlogse Joegoslavie zijn behandeld als tweederangsburgers. Bij de grondwetswijziging van 1974 gaf Tito Kosovo autonomie om de Servische dominantie in zijn communistische rijk te verminderen. Maar deze periode van vijftien jaar autonomie is voor de huidige Kosovaren, voorzover zij zich die al herinneren, op zijn best een tijdelijke en toevallige uitzondering in een lange geschiedenis van onderdrukking en achterstelling.
Een onafhankelijk Kosovo is echter niet alleen voor Milosevic onaanvaardbaar. Een onafhankelijk Kosovo zou alweer een nieuwe ministaat betekenen, gefundeerd op het dubieuze uitgangspunt van etnische identiteit. Onafhankelijkheid zou, naar het zich laat aanzien, ook niet meer zijn dan een tussenstap naar aansluiting van Kosovo bij Albanie. Zo'n Groot-Albanie was een verstandige constructie geweest toen de grote mogendheden na de Balkan-oorlogen Albanie creeerden om Servie niet te groot te maken en het land een uitgang naar de Middellandse Zee te ontzeggen. Maar nu zou de vorming van zo'n Groot-Albanie een destructieve werking uitoefenen op Macedonie, de enige deelrepubliek van voormalig Joegoslavie die na onafhankelijkheid niet door grootscheeps geweld van binnen of buiten is getroffen. Tot nu toe: een aanzienlijke minderheid van Albanese Macedoniers, of zo men wil, Macedonische Albanezen, streeft naar politieke en culturele autonomie, een streven dat bij de vorming van een Groot-Albanie zonder twijfel zal veranderen in het zoeken van aansluiting bij de nieuwe staat. Dit echter zou de ondergang van Macedonie betekenen en zijn mogelijke opdeling tussen Griekenland, Bulgarije en Servie. In de diplomatie van de achttiende eeuw zou zo'n deling worden gezien als de oplossing van het probleem. Nu is zij ondenkbaar.
Wat het akkoord dat Milosevic en Holbrooke hebben gesloten, nu precies inhoudt, is even onduidelijk als de consequenties ervan. Tweeduizend ongewapende OVSE-waarnemers, beschermd door het luchtwapen van de Navo en een gewapende macht buiten Kosovo - is dat niet opnieuw het stationeren van potentiele gijzelaars voor wanneer het onvermijdelijke Servische gechicaneer de kritische drempel heeft overschreden? Is niet, net als bij de stationering van het eerste Unprofor-bataljon in Bosnie-Hercegovina, een weg ingeslagen waarbij steeds meer middelen moeten worden ingezet om te proberen een fragiele en onbevredigende status quo te handhaven, zonder enig uitzicht op een bevredigende en stabiele situatie in Kosovo? Want zolang Slobodan Milosevic de macht in Klein-Joegoslavie uitoefent, zal er op de Balkan geen vrede zijn.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 14-10-1998