Het Duitse Europa

Op 12 mei 2000 hield de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer een opzienbarende rede over de toekomst van Europa. Aanleiding was de herdenking van het feit dat op 9 mei 1950 de Europese integratie was gestart met de lancering van het Schumann-plan. Vijftig jaar lag heeft het integratieproces in Europa voortgang geboekt door stap voor stap beslissingen tot verdere samenwerking te nemen. De communautaire methode die daartoe is ontwikkeld, komt erop neer dat de wil om tot overeenstemming te geraken voorrang heeft op de preciese vormgeving van het onderhandelingsresultaat. Voorwaarde van succes is wel dat niet wordt gesproken over het uiteindelijke doel van dit integratiestreven. Volgens sommigen kan van zo'n doel niet eens sprake zijn: het integratieproces is zowel onvoorspelbaar als oneindig.

Deze weg is vijftig jaar lang succesvol gevolgd, aldus Fischer. Maar de communautaire methode schiet tekort nu de Europese Unie met nieuwe en ongekende vraagstukken te maken heeft: een verdere uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, maar ook een steeds sterker gevoeld gebrek aan democratische legitimatie bij de burgers in Europa, terwijl 'Europa' steeds meer invloed op hun dagelijks leven gaat uitoefenen.

Daarom moet het tot een heldere en duidelijke bepaling komen van de politieke vorm die de Europese Unie uiteindelijk moet aannemen en volgens Fischer zou dit een federatief samenwerkingsverband moeten zijn.

Aldus werd het debat over de 'finaliteit' van de Europese Unie geopend, waarbij Fischers stellingname al meteen door de Franse regering en Franse politici werd afgewezen overeenkomstig de grondstelling van de Franse Europa-politiek: Europese samenwerking heeft tot doel de positie van Frankrijk te versterken, niet om de Franse staat in een federatief verband op te sluiten.

In april vorig jaar maakte de SPD een discussiestuk over de Europese finaliteit openbaar dat onder leiding van Bondskanselier Schröder was opgesteld. Voorzover het in het buitenland werd opgemerkt, kreeg het een slechte pers. Zo stelde The Economist dat Schröder in dit document Europa het Duitse model van een politieke federatie voorschreef, voor het Britse weekblad het verschrikkelijkste wat iemand zou kunnen verzinnen.

Op het partijcongres van de SPD, dat op 19 en 20 november in Neurenberg plaatsvond, is Schröders Leitantrag met vrijwqel algemene stemmen aangenomen. Het is nu het officiële partijstandpunt, maar daarnaast ook dat van de Bondskanselier en tot op zekere hoogte van de Duitse regering als geheel. Dit maakt het document belangrijk genoeg om er een aandacht aan te schenken waaraan het in Nederlandse media tot nu toe heeft ontbroken.

Schröder pleit inderdaad voor een politieke federatie, echter niet naar Duits, maar naar Amerikaans model, met een heldere afbakening van competenties tussen het Europese niveau en dat van de lidstaten. Dit komt neer op een volledige breuk met de traditionele communautaire methode. Deze leidt immers tot een even ondoorzichtig als ongericht proces, als gevolg van Europese regelgeving en uitspraken van het Europese Hof van Justitie. Op deze manier zijn steeds meer gedeelten van nationale beleidsterreinen onder de competentie van 'Europa' gaan vallen. In dit verband wil Schröder bijvoorbeeld dat het landbouwbeleid weer een nationale competentie wordt en dat de inrichting van de verzorgingsstaat een nationale competentie blijft.

Alleen op voorwaarde van zo'n strenge afbakening van bevoegdheden spreekt de Leitantrag zich uit voor supranationale competenties op het terrein van buitenlandse politiek en veiligheid (de zogenaamde 'tweede pijler') en op dat van justitie en binnenlandse veiligheid ('derde pijler'). Op dit moment vindt de besluitvorming in de tweede en derde pijler op intergouvernementele basis plaats, dat wil zeggen in een overleg van de lidstaten. Volgens Schröder zouden de Europese Commissie en het Europese Parlement het hier voor het zeggen moeten krijgen. Het Europa naar dit Duits model zou dus inderdaad overeenkomsten vertonen met de structuur van de Verenigde Staten, waar de deelstaten een grote mate van autonomie bezitten, maar buitenlandse politiek en defensie bij uitstek de terreinen zijn waar de federale overheid de dienst uitmaakt.

Deze voorstellen dragen het gewicht van de politieke leider van de grootste lidstaat van de Europese Unie. Maar de ontwikkeling van de Unie over de laatste tien jaar verloopt, eigenlijk al vanaf het Verdrag van Maastricht dat de Unie in het leven riep, in tegengestelde richting. Het toen ingestelde Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid is nauwelijks van de grond gekomen. De communautaire instituties hebben aan belang ingeboet (de Europese Commissie, maar ook het Hof van Justitie in Luxemburg, dat zich minder activistisch durft gedragen), of hebben er nauwelijks bevoegdheden bij gekregen (het Europese Parlement).

De intergouvernementele Europese Raad is daarentegen steeds meer het lichaam geworden waar regeringsleiders zaken doen, buiten de openbaarheid en volgens methoden die de Raad in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de naam 'Geheim Besogne' hadden bezorgd.

De verdienste van Schröders blauwdruk is dat deze de lezer inpepert dat de huidige ontwikkeling gaat in de richting van een Europa dat noch democratisch, noch effectief is.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
02-02-2002

« Terug naar het overzicht