Het einde van de kunstenplanning
een ingenieus stelsel, waarvan men zou willen dat het ook in andere sectoren dan die van kunst en cultuur bestond.
bart tromp
Het einde van de kunstenplanning
Eerst maakt een staatssecretaris van Cultuur haar uitgangspunten voor het kunstbeleid bekend. Daarvan staat van tevoren slechts vast dat ze heel anders zullen zijn dan die van haar voorganger. Daarna dienen kunstinstellingen subsidieaanvragen in, die beoordeeld worden door de Raad voor Cultuur, die op grond daarvan een advies aan de staatssecretaris uitbrengt. Deze stelt op grond van dit advies een Cultuurnota op, waarin voor een periode van vier jaar rijkssubsidies worden toegekend. Ten slotte keurt de Tweede Kamer de nota goed, waarbij enkele geschrapte subsidies hersteld worden, meestal als het om lobby’s voor regionale kunstinstellingen gaat.
Deze methodiek is twaalf jaar geleden ingevoerd met drie oogmerken. Allereerst om zo directe politieke inmenging met de kunsten te voorkomen, overeenkomstig het adagium van Thorbecke dat kunst geen staatszaak is. Vervolgens om op een ordentelijke wijze continuïteit en vernieuwing in de kunsten te organiseren. En ten derde om zo overzichtelijk toezicht op de kwaliteit van gesubsidieerde instellingen te garanderen. Het is een ingenieus stelsel, waarvan men soms zou willen dat het ook in andere sectoren bestond.
Maar al bij de derde Cultuurnota, die van de vorige staatssecretaris Rick van der Ploeg, begonnen de nadelen de voordelen te overtreffen. Dat was vooral de schuld van Van der Ploeg zelf, die veel meer dan zijn voorgangers en opvolger de Cultuurnota gebruikte om eigen stokpaardjes te bereiden. Zijn stokpaardje was een tamelijk onzinnig multiculturalisme. Met zijn pre-Fortuyn-populisme suggereerde hij bovendien dat iedereen recht had op subsidie, niet alleen ‘ de elite’. Gevolg was onder andere bijna een verdubbeling aan subsidievragers. Zijn beleid is even snel uitgedoofd als zijn politieke ster. Het aantal aanvragen is echter niet gedaald, maar nog verder gestegen: van 754 in 2000 naar 833 nu.
Het is onmogelijk dat de Raad voor Cultuur in vier maanden een weloverwogen oordeel kan vellen over al die aanvragen. En in zijn Cultuurnota-advies heeft de Raad ook nog de financiële randvoorwaarden van de staatssecretaris te eerbiedigen. Dat leidt tot een advies waarin instellingen die geprezen worden om hun internationale topkwaliteit, tegelijkertijd financieel gekort worden. Want nominaal is er 3,5 procent bezuinigd op het kunstbudget, nu minder dan 400.000.000 euro per jaar. In werkelijkheid is de bezuiniging op de kunsten groter. Nieuwe Arbo-regels hebben de kosten van podiumkunsten sterk verhoogd, de inflatie van de afgelopen jaren is niet gecompenseerd en de afschaffing van Melkert-banen treft juist de kunstsector bovenmatig.
Eén van de domste beleidsdaden van de kabinetten Balkenende is de afschaffing van Melkert-banen. Ik kan er geen ander motief voor verzinnen dan voorgezette rancune van VVD, CDA en LPF tegen Ad Melkert. Tienduizenden mensen die niet kunnen functioneren in het normale arbeidsproces, verrichten zo voor weinig extra’s boven hun uitkering maatschapplijke diensten die anders gewoon niet worden gedaan.
Het is verkeerd dat de Raad voor Cultuur tegelijkertijd kunstinstellingen op hun kwaliteit moet beoordelen én het financiële beleid van de staatssecretaris toepast. Daarnaast is het een fictie dat alle kunstinstellingen elke vier jaar ter discussie staan. Dit geldt niet voor het Koninklijk Concertgebouworkest, dit geldt niet voor grote instellingen met blijvende taken en prestaties. Het zou veel verstandiger zijn om voor zulke kunstinstellingen een vijfjaarlijks visitatiestelsel van kwaliteitscontrole in te voeren, dat niet aan de vierjaarlijkse begrotingscyclus is gekoppeld. Voor al de kleinere en tijdelijker initiatieven zou zowel de artistieke beoordeling als de subsidietoekenning kunnen worden overgelaten aan de verschillende fondsen op het gebied van de kunsten die in de afgelopen jaren door het ministerie zijn ingesteld, als een soort zelfstandige bestuursorganen. Daar is de expertise aanwezig om aanvragen te beoordelen. Dat zou ook een veel duidelijker manier zijn om inhoudelijke bemoeienis van de politiek met de kunsten te voorkomen.
Op deze wijze wordt de Raad voor Cultuur bevrijd van een last die hij eigenlijk niet kan dragen, een last die bovendien tot een onontwarbare verknoping van artistieke oordelen en financiële beslissingen leidt. De Raad zou dan kunnen doen waar hij nu niet voldoende aan toekomt: regering en volksvertegenwoordiging adviseren over ontwikkelingen op het gebied van kunst en cultuur waarvoor overheidssteun onmisbaar is.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 22-04-2004