Het einde van de universiteit

DE OVERGANG van 'distributief' naar 'constructief' beleid begon voor de universiteiten veel later dan in het middelbaar onderwijs. Pogingen daar al veel eerder een begin mee te maken, aan het eind van de jaren zestig, waren vele jaren lang op tegenstand van universiteiten en onbegrip in de politiek afgestuit. Pas aan het begin van de jaren tachtig kwam de tweefasenstructuur tot stand. In de eerste fase zouden studenten een algemene opleiding krijgen; in de tweede zou een deel van hen verder kunnen studeren, hetzij om zich als onderzoeker te bekwamen, hetzij voor een specifiek beroep (arts, leraar).

Dit model bood op zichzelf alle kansen voor een oplossing van het grote probleem waarmee de universiteiten vanaf de jaren zestig te kampen hadden gekregen: hoe enerzijds het massale aantal studenten een behoorlijke intellectuele scholing te geven en anderzijds een kleiner aantal te trainen als professionals en wetenschapsbeoefenaren. Het model leek sterk op het Amerikaanse, met zijn graduate en post-graduate-opleiding.

De tweede fase werd echter al voor de invoering van de wet afgeschaft. Het was de eerste beleidsdaad van minister Deetman en deze stuitte in de Tweede Kamer op geen enkel verzet, al had de Kamer een jaar eerder een heel andere organisatie van het universitair onderwijs vastgesteld. Daarmee was een beginselvaste stap in de richting van de afschaffing van de universiteit gezet. Want met verkorte programma's voor de eerste fase en een afwezige tweede fase werd onderwijs dat rechtstreeks verbonden is aan wetenschappelijk onderzoek een uitzondering. De Nederlandse universiteiten kennen geen post-graduate schools, ook al probeert het 'constructief onderwijsbeleid' dat te vermommen door zuiver bureaucratische constructies in te voeren en die 'onderzoeksscholen' te noemen.

De afschaffing van de tweede fase ging vergezeld van een groot aantal vooral financieel-bureaucratische hervormingen. Deze getuigden niet zelden van een groot gebrek aan realiteitszin (een stelsel van 'voorwaardelijke onderzoeksfinanciering' dat voorspelbaar niet bleek te werken; een wet studiefinanciering die onuitvoerbaar bleek), maar hadden in combinatie met ingrijpende bezuinigingen en reorganisaties - een duidelijke richting: de taylorisering (genoemd naar F. Taylor, uitvinder van de lopende band) van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.

Opvallend daarbij was en is, dat al deze 'hervormingen' niet de minste steun vinden in wetenschappelijk onderzoek naar het feitelijk functioneren van onderwijs en onderzoek. Opvallend is evenzeer hoe het ontbreken van een andere dan een financiele basis noch de politiek verantwoordelijke bewindslieden, noch hun parlemenaire controleurs tot enige terughoudendheid of constructivistische bescheidenheid bracht.

De onderwijshervormingen van de laatste vijfentwintig jaar in het lager en middelbaar onderwijs hebben als zeer voornaam resultaat gehad de maatschappelijke, professionele en uiteindelijk ook economische degradatie van het beroep van onderwijzer en leraar. Dat was onvermijdelijk, omdat die hervormingen degene die feitelijk onderwijs geeft altijd als 'quantite negligeable' beschouwden, als laatste schroefje in een mechanisme, dat wel zou moeten meedraaien als eenmaal de nieuwe veer was opgewonden en de hervormde tandraderen zich in beweging hadden gezet.

De taylorisering van de universiteit - onder andere fraai tot uiting komend in de modularisering van onderwijs - gaat in diezelfde richting: de deprofessionalisering van het wetenschappelijk korps, dat in de jaren tachtig dan ook een minderheid van het universitaire personeel ging uitmaken - vooral door de groei van het aantal ambtenaren dat moest plannen en rekenen en regelen. Wat en hoe er wordt onderwezen en onderzocht wordt steeds minder een zaak en verantwoordelijkheid van degenen die onderzoeken en onderwijzen, maar steeds meer een kwestie van politiek-ambtelijke 'sturing'.

Het einddoel is duidelijk, zij het nog nooit expliciet geformuleerd door ministers van onderwijs en wetenschappen of door politieke partijen in hun programma's. Het is de afschaffing van de universiteit; enerzijds door de gelijkschakeling van hoger beroepsonderwijs en universitair onderwijs, anderzijds door het universitair onderzoek organisatorisch en ook personeel geheel los te maken van universitair onderwijs.

Wat een universiteit in de kern tot een universiteit maakt, is dat het onderwijs dat er wordt gegeven te maken heeft met het wetenschappelijk onderzoek dat er wordt verricht; en omgekeerd dat het daar gedane wetenschappelijk onderzoek ten dienste staat aan het onderwijs. Universitair onderzoek dat los van het onderwijs staat, kan veel beter worden georganiseerd in aparte onderzoeksinstituten, zoals TNO, FOM (Fundamenteel Onderzoek der Materie), het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde. Onderwijs dat niets te maken heeft met onderzoek en wordt gegeven door mensen die zelf geen onderzoek doen, hoort op een HBOinstelling thuis.

Met de definitieve scheiding tussen onderwijs en onderzoek is de fase van het constructieve onderwijsbeleid voor wat betreft de universiteit voltooid. Het is een vreemde uitkomst voor wie zich nog de woorden weet te herinneren die centraal stonden in de nota, waarmee de wijze regeringscommissaris Posthumus vijfentwintig jaar geleden deze fase inluidde: 'Onderzoek en onderwijs zijn schering en inslag van het weefsel van de universiteit.'

Maar het einde van de universiteit staat nog niet helemaal vast. De ontwikkeling die nu een kleine vijftien jaar in de verkeerde richting gaat, kan nog worden gekeerd. Die ontwikkeling is trefzeker, zeer overzichtelijk en met scherpe pen beschreven door prof. dr Chris Lorenz in de brochure Van het universitaire front geen nieuws. Ik ben trots tot degenen te behoren die zijn tekst hebben ondertekend. Tenslotte wist de grote conservatief Edmund Burke al dat het voor de overwinning van het kwaad voldoende is als mensen van goede wil niets doen.

Prof. dr Chris Lorenz: Van het universitaire front geen nieuws. Baarn: Ambo, 1993, 50 blz., F13,50.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
15-09-1993

« Terug naar het overzicht