Het Europa van Ben Bot


Elsevier 26-02-05

Minister van Buitenlandse Zaken Bernard Bot ontvouwde zijn Haagse ‘Hofstadlezing’ weidse vergezichten op de toekomst van Europa en de plaats van Nederland daarin. Zijn centrale vraag was of Europa zal profiteren van de voortgaande mondialisering en een koploper in de wereldeconomie blijft, of dat het ‘geleidelijk aan zal afzakken tot een groot Madurodam of Legoland’. 

Dit laatste gebeurt als Europa niet adequaat weet te reageren op de economische ontwikkeling in China, India en Oost-Azië, waarvan Bot de dynamiek illustreerde met het gegeven dat aan universiteiten in India jaarlijks meer ingenieurs afstuderen dan aan Europese universiteiten in tien jaar. 

Hij voerde in zijn lezing vier elementen aan voor een doeltreffend Europees antwoord. Allereerst moeten wij onder ogen zien wat er in de wereld om ons heen aan de gang is. Terecht hekelde de bewindsman de naar binnen gerichtheid die zo kenmerkend is voor de Nederlandse politiek na 2002 en de regeerakkoorden (die officieel niet zo mogen heten) van de kabinetten Balkenende. 

In de tweede plaats moet de EU zich niet inlaten met een wereldwijde machtspolitiek, bijvoorbeeld om zich zeker te stellen van schaarser wordende energiebronnen, maar economisch fair play blijven bedrijven. Hier neemt Bot onmiskenbaar afstand van de huidige Amerikaanse wereldpolitiek, om vervolgens – daarvoor is hij diplomaat - te herinneren aan de nog steeds nauwe transatlantische banden., vooral economische. 

De VS investeerden bij voorbeeld in 2003 in Nederland bijna evenveel als in heel Azië en de Europese investeringen in Texas waren in dat jaar net zoveel waard als de Amerikaanse investeringen in Japan en China. Europa moet daarom zuinig zijn op zijn vrienden, luidt het derde element in zijn Europeses antwoord; het vierde is de spreiding van economische stabiliteit rond Europa.

Een dergelijk antwoord vraagt om een Europese Unie die demografisch, economisch, politiek en militair een vuist kan maken. Dit brengt Bot tot de stelling dat de EU over twintig tot dertig jaar rond de 35 lidstaten moet tellen met meer dan 500 miljoen inwoners en dan niet alleen een van de belangrijkste economische ruimtes in de wereld is, maar ook ‘het kruispunt der beschavingen’. Bij die tien nieuwe lidstaten rekent hij expliciet Turkije. Maar stilzwijgend ook Oekraïne en Wit-Rusland, anders haalt hij de 35 niet. Daarmee neemt de Nederlandse bewindsman afstand van het officiële standpunt van de EU, die van deze staten goede buren maar juist geen leden wil maken.

Tegen het bezwaar dat het zo’n uitgebreide EU aan politieke slagkracht en eensgezindheid zal ontbreken, weet hij niets anders in te brengen dan een slechte metafoor: ‘De Europese minister van buitenlandse zaken vormt als een dirigent het koor der individuele lidstaten om tot een harmonieus geheel.’ (Waarbij het niet erg is dat de stemmen van de grootste lidstaten af en toe boven die van de anderen zijn te horen, zolang ze maar niet vals zingen.)

Maar dat is nu juist de kwestie! Als iedereen hetzelfde lied op de lessenaar heeft staan, hoeft de dirigent alleen maar de maat te slaan. In het geval van de Europese Unie is het probleem nu juist dat afzonderlijke lidstaten allemaal een eigen muziekstuk meenemen naar de concertzaal. Hier maakt onze bewindsman zich er met andere woorden te gemakkelijk van af, zoals hij, aan het eind van deze passage gekomen, zelf ook wel beseft: ‘In de praktijk blijkt de afweging tussen nationaal solisme en Europese meerstemmigheid telkens weer een delicate zaak.’

Behartenswaardig is het betoog van Bot waar hij erop wijst dat de positie in de wereld van Europa en Nederland vooral afhankelijk is innovatie en technologische vernieuwing. Want daarmee gaat het niet goed. Lage uitgaven voor research & development maken Europa kwetsbaar en Nederland nog meer. ‘Nederland levert bijvoorbeeld van alle OESO-landen zo’n beetje het laagste aantal bêta-studenten af.’ (Bedoeld zal zijn: afgestudeerden.) 

De bewindsman realiseerde zich kennelijk niet dat dit volgens moderne markteconomen in Nederland helemaal geen probleem is. Zij concludeerden een paar maanden geleden dat er helemaal geen tekort aan bêta-afgestudeerden in Nederland bestaat, omdat dezen zo weinig verdienen. Volgens deze argumentatie bestaat er in Nederland wél een enorm tekort aan beroepsvoetballers.

Tegen de gezapigheid waarvan deze redenering een demonstratie is, heeft Bot zich in deze lezing met recht gekeerd. Nu nog zijn collega’s in het kabinet overtuigd.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
26-02-2005

« Terug naar het overzicht