Het Marshall-plan in Nederland

'IT'S GENERAL MARSHALL, Mr. President,' zei hij bedaard en zonder op te kijken van zijn werk, toen president Roosevelt hem ooit vertrouwelijk dacht te kunnen aanspreken met 'George'. George Catlett Marshall (1880-1959) sloeg het stadium van politicus over en werd meteen staatsman. Hij hoefde dan ook nooit via verkiezingen aan een machtspositie te komen. In de Tweede Wereldoorlog was hij als chef-staf van het Amerikaanse leger het strategische en organisatorische brein achter de geallieerde overwinning. Hij hoefde zich niet door de president van de Verenigde Staten te laten tutoyeren. Tenslotte dacht hij er ook niet over de president te tutoyeren.

Begin 1947 bewoog president Truman hem zijn minister van buitenlandse zaken te worden; een half jaar later kondigde Marshall in een rede het grote plan af dat terecht zijn naam is gaan dragen en dat hem in 1953 de Nobelprijs voor de vrede opleverde.

Het Marshall-plan, officieel: het Europese Herstelplan, was de logische pendant van de Truman-doctrine uit datzelfde jaar. Daarin hadden de VS aangekondigd dat zij een verdere expansie van het communisme zouden bestrijden. Maar deze bescherming van wat nu 'de vrije wereld' ging heten, had alleen zin als de wederopbouw van West-Europa ook werkelijk van de grond kwam. Vandaar het plan: de West-Europese staten, inclusief de westelijke bezettingszones van Duitsland, zouden de beschikking over zo'n dertien miljard dollar krijgen.

Het plan zou, met de oprichting van de Navo twee jaar later, een van de hoekstenen worden van de Pax Americana die in het Westen tot een ongekende periode van vrede en voorspoed heeft geleid. Een van de doelstellingen was het stimuleren van Europese eenwording. In dit opzicht was het niet succesvol. Het lukte al gauw niet eens meer om tot gezamenlijke West-Europese aanvragen voor Marshall-hulp te komen.

Ook het rechtstreekse economische belang voor de wederopbouw is geringer geweest dan het beeld dat zich in de herinnering van mensen heeft gevestigd: dat Europa, dat Nederland er na de Tweede Wereldoorlog weer bovenop is geholpen.

In zijn vanmiddag in Amsterdam verdedigde proefschrift Van Amerika leren corrigeert Frank Inklaar dit beeld. In 1947 was het probleem van Nederland niet dat de wederopbouw stokte, maar dat het niet over dollars beschikte om de nodige machines en kapitaalgoederen aan te schaffen. Dit probleem werd door de Marshall-hulp succesvol uit de weg geruimd.

Daarnaast ziet Inklaar de waarde van het Marshall-plan voor Nederland vooral in de culturele werking die het heeft uitgeoefend, doordat allerlei aspecten van 'the American way of life', varierend van zelfbedieningswinkels tot nieuwe vormen van bedrijfsvoering, in het kader van de Marshall-hulp naar Nederland doorsijpelden.

De opstellers van het Marshall-plan zagen de lage arbeidsproductiviteit als een van de kernproblemen van de West-Europese economieen. Een van de doelstellingen van het plan was dan ook de verhoging van de arbeidsproductiviteit met vijftien procent tussen 1948 en 1952. Ten dienste daarvan werd in Nederland de Contactgroep Opvoering Productiviteit opgericht (die uiteindelijk in 1962 in de SER zou opgaan).

De COP organiseerde tientallen studiereizen, waarbij groepen Nederlandse ondernemers, vakbondsfunctionarissen en deskundigen in een bepaalde bedrijfstak naar de VS gingen om zich over de ontwikkelingen daar te informeren. Vaak reisden ze erheen per schip, om zo aan elkaar te wennen. De algemene teneur van deze bezoeken was om erachter te komen waarom het traditionele bedrijfsdoel 'hard werken' niet hetzelfde was als vergroting van arbeidsproductiviteit.

De studie van Inklaar spitst zich toe op deze studiereizen, de rapporten waarin ze resulteerden en hun uiteindelijke effect. Zij keken hun ogen uit, daar in Amerika (waar de levensstandaard toentertijd twee tot drie keer zo hoog lag als in Nederland). Het beeld van Amerika was uitermate positief. Schaduwkanten - McCarthy, rassenongelijkheid - komen er niet in voor, want de studiereizen gingen niet naar sloppenwijken en droegen een apolitiek karakter.

Op veel terreinen menen de Nederlandse verkenners dat er veel van Amerika te leren valt. Met name de niet-hierarchische verhoudingen in de bedrijven en de sterk op goede 'human relations' gerichte bedrijfsvoering maken grote indruk. Daar tegenover staat een uitgesproken negatief oordeel over de institutionele arbeidsverhoudingen. 'Wij zijn er () van overtuigd dat in het algemeen de verhouding tussen vakbeweging en bedrijfsleiding in Nederland op een veel hoger niveau staat dan in Amerika,' heet het in een van de COP-rapporten.

Vanzelfsprekend is het moeilijk achteraf vast te stellen wat die studiereizen in het kader van de Marshall-hulp nu precies hebben opgeleverd. Ze hebben er zeker toe bijgedragen, meent Inklaar, dat in Nederland een moderne industriele mentaliteit ontstond, waarin Amerikaans getinte ideeen over efficiency, bedrijfsorganisatie en bedrijfsvoering gemakkelijker ingang vonden.

Dat het effect van de Marshall-hulp ook beschreven zou kunnen worden als een zekere 'amerikanisering' bestrijdt Inklaar. Allereerst omdat hij het hele begrip amerikanisering onzin vindt. Voorzover er inderdaad allerlei gebruiken, gerechten en gewoonten (wanneer begon hier de opmars van de spijkerbroek?) uit de VS in Nederland geintroduceerd zijn, gaat het niet per definitie om specifiek Amerikaanse zaken en is meestal sprake van aanpassing aan de Nederlandse situatie.

In dit opzicht is de Marshall-hulp een doorbraak geweest in het betrekkelijke isolement van de naoorlogse Nederlandse samenleving, hoezeer dat isolement in Nederland zelf ook altijd als wereldwijsheid is gevierd.

Frank Inklaar: Van Amerika geleerd, Marshall-hulp en kennisimport in Nederland, Den Haag, SDU, 1997, 423 blz., ISBN 90 12 08438 5

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
14-05-1997

« Terug naar het overzicht