Het nationaal belang

'NATIONAAL BELANG' is een moeilijk in te vullen begrip, er nog van afgezien dat men het in het politieke debat in Nederland zelden hoort gebruiken. De voorlaatste keer dat ik het hoorde, was op een (besloten) bijeenkomst over de 'herijking' van de Nederlandse buitenlandse politiek.

Een voormalig PvdA-kamerlid verdedigde daar het hoge percentage van het overheidsbudget dat aan 'ontwikkelingssamenwerking' wordt uitgegeven met een beroep op het 'nationaal belang'. Misschien richtte die hulp inderdaad niets uit, betoogde zij, maar het gaf ons wel aanzien en status in de internationale gemeenschap. Alle betrokken bewindslieden waren bij deze bijeenkomst aanwezig, maar Frits Bolkestein ontbrak, waarschijnlijk in het kader van het dualisme.

Twee weken geleden sprak Bolkestein zijn partij toe over het Nederlands belang, en eerlijk gezegd werd ik daar pas echt nieuwsgierig naar door lezing van de commentaren van de minister-president (Wim Kok) en de minister van buitenlandse zaken (Hans van Mierlo) in NRC Handelsblad van 6 maart. Deze lijken te zijn geschreven door benauwde ambtenaren die niet echt op de thematiek willen ingaan, maar erop uit zijn het publiek te sussen met de nietszeggendheden waartegen Bolkestein in zijn rede nu juist van leer trok. Dat is jammer.

Inmiddels heeft Bolkestein zich een in de Nederlandse politiek ongewone helderheid en beknoptheid eigen gemaakt. Dat gaat in tegen de stijl van het Binnenhof, die toch vooral naar binnen gericht is. Maar dat maakt hem wel de eerste politicus sinds Den Uyl die zich zowel ernstig als begrijpelijk tot de staatsburgers wendt. Daarvoor verdient hij waardering, maar niet instemming. Want de onverbloemde wijze waarop hij zaken aan de orde stelt, maakt juist politieke discussie mogelijk.

In zijn rede stelt Bolkestein dat de politiek ten aanzien van het Nederlands belang 'preutsheid' aan de dag legt. De verklaring daarvoor zoekt hij in de geschiedenis. Onze handelsnatie heeft altijd een afkeer van machtspolitiek aan de dag gelegd. 'Machtspolitiek' stelt hij echter gelijk aan de continentale ambities van Oranje-stadhouders, zoals Willem III, de schepper van de Grote Coalitie die Lodewijk XIV de voet dwars zette. Vermoedelijk beschouwt Bolkestein, net als ik, Johan de Witt als de grootste staatsman uit de Nederlandse geschiedenis. Maar was diens uitgekiende balanceren ten dienste van de commercie - met inbegrip van gewapend optreden - geen machtspolitiek?

Dat het doel van de Nederlandse buitenlandse politiek het behartigen van het nationaal belang is, zou eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn. Wat zou het anders moeten zijn? 'Internationale rechtsorde' of 'Europese integratie' wordt dan vaak geroepen. Maar waarom zou Nederland zich daarvoor inspannen, als die uiteindelijk ten koste gaan van de welvaart en autonomie van ons land, tenzij daar andere voordelen tegenover staan?

Wat het nationaal belang betreft stelt Bolkestein drie zaken aan de orde: de hoogte van het budget voor 'ontwikkelingssamenwerking', de afdrachten aan de Europese Unie en het 'aanschurken bij de Frans-Duitse as' in Europa.

Zijn pleidooi om de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking net zo kritisch te bekijken als andere overheidsuitgaven, verdient de hartelijke instemming die het niet zal krijgen. Langzamerhand geeft men toe dat deze hulp weinig effectief is. Maar dat vindt men geen argument om erop te bezuinigen. Het geld moet effectiever besteed worden! Dat is de oplossing!

Hier gaat Bolkestein niet ver genoeg: veel ontwikkelingshulp is niet zozeer ineffectief als ronduit desastreus voor de mensen die ermee geholpen zouden moeten zijn. Vermindering van het budget voor 'ontwikkelingssamenwerking' zou daarom een zegen voor de Derde Wereld zijn.

Bolkesteins tweede punt is het op orde brengen van het subsidiecircuit van de Europese Unie. Hier verdient hij hartelijke instemming, ook als Nederland niet de grootste netto-bijdrage aan de Unie zou leveren. Afgezien van de landbouwsubsidies (een verhaal apart) komt de subsidiering via de zogenaamde structuurfondsen veelal neer op dure en onzinnige projecten die - als ze al ergens voor nodig zouden zijn - veel goedkoper rechtstreeks door de lidstaten te bekostigen zijn. Zo zie ik in het vaarseizoen met afgrijzen hoe het schitterende watersportgebied in Zuidwest-Friesland sinds kort wordt verpest door de bouw van dure bungalowparken en jachthavens, in het kader van de Europese regionale subsidies.

Dit is nog niets vergeleken met de bodemloze put van de Europese subsidies aan Griekenland. Hier praten we niet meer over zinloze en schadelijke subsidies, maar over regelrechte fraude van gigantische omvang. Ik vind het onbegrijpelijk dat een premier die binnenlands draconisch op sociale uitkeringen bezuinigt hierover niets te zeggen heeft.

Het derde punt van de VVD-voorman is een pleidooi voor 'Realpolitik', waarin hij afstand neemt van het 'aanschurken bij de Frans-Duitse as'. In plaats daarvan bepleit hij orientatie op Groot-Brittannie om deze staat zo direct mogelijk bij de Europese Unie te betrekken. Hier verliest hij mijn steun en waardering. Er is geen sprake van dat het Nederlandse beleid gericht is op 'aanschurken' bij de as. Wat te zien valt, is een poging de betrekkingen met Frankrijk te verbeteren, maar los daarvan gaat het debat al drie jaar in de richting van nauwere politieke afstemming met de Bondsrepubliek, wat nu juist past in Bolkesteins pleidooi.

Daar staat tegenover dat zijn verwachting dat het 'anti-Europeanisme' van de huidige Britse politiek 'een tijdelijke zaak' zal zijn, nu juist getuigt van het illusionisme dat hij de Nederlandse politiek verwijt. Nederland is altijd kampioen geweest van de Britse toetreding, omdat het daarvan een tegenwicht tegen de continentale mogendheden Frankrijk en Duitsland verwachtte. Maar dat blijkt al bijna dertig jaar een loze verwachting. Daar is niets tijdelijks aan.

In dit opzicht toont Bolkestein zich een kritiekloze volgeling van Luns en is zijn pleidooi allesbehalve nieuw.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
08-03-1995

« Terug naar het overzicht