Het Nederland van Hermans

DE SCHRIJVER W.F. Hermans ontmoette ik twintig jaar geleden in Venetie, waar wij Nederland vertegenwoordigden op een congres over Europese cultuur. Nadat wij kennis hadden gemaakt, zei hij: 'Ga je mee naar het kerkhof?' Dat was niet aan dovemansoren gericht en even later bevonden wij ons aan boord van een vaporetto die ons naar begra fenis eiland San Michele bracht. Het doel van de expeditie bleek het graf van Tine te zijn, de vrouw van Multatuli, die, vervreemd van haar onmogelijke echtgenoot, hier in 1874 was begraven.

Het graf was niet moeilijk te vinden, maar het opschrift op de steen was bijna niet te lezen door vuil en mos die zich in de loop van de tijd eraan hadden gehecht. Wij haalden een emmer en een borstel en begonnen beurtelings de steen schoon te schrobben.

Toen Hermans aan het boenen was, keerde hij zich als door een stroomstoot getroffen om. 'Jij gaat toch geen foto van mij maken?' Plotseling zag ik een onbeschutte Hermans, een man die een bolwerk van sarcasme nodig had om zichzelf enigszins te beschermen tegen zijn inzichten in de aard van het menselijk samenleven.

Deze herinnering heb ik indertijd opgetekend in mijn boek Tegen het vergeten (1997) en zij kwam onmiddellijk bij mij boven bij het lezen van Muizenhol. Nederland volgens Willem Frederik Hermans. In dit boek brengt de historicus Ronald Havenaar op boeiende wijze in kaart hoe Hermans in zijn geschriften tegen Nederland aankeek. Dat doe je natuurlijk alleen maar als je vindt dat wat Hermans van Nederland vond, van belang was (en is), niet alleen omdat hij de grootste Nederlandse schrijver van de twintigste eeuw is, maar ook omdat hij inderdaad van Nederland dingen vond die zowel verrassend zijn als treffend, ook al kunnen ze vanzelfsprekend geen staat maken op wetenschappelijke objectiviteit.

Van dit besef geeft Havenaar grondig blijk. Hij noemt Hermans een Ubertreibungskunstler, vergelijkbaar met de zwartgallige Oostenrijker Thomas Bernhard, van wie je zeker niet een evenwichtig oordeel moet verwachten. De waarde van het beeld dat hij van Nederland schept, is juist gelegen in de wijze waarop hij bepaalde tendensen tot in het absurde heeft opgeblazen en uitvergroot.

Als voorbeeld voert hij Hermans' stelling aan dat Nederland dol is op valse profeten, 'van Weinreb en Lou de Palingboer tot aan Piet Grijs en Paul de Leeuw'. Overdreven? Havenaar: 'We weten inmiddels beter. De collectieve hysterie die zowel de levende als de dode Pim Fortuyn in het jaar 2002 wist los te maken, geeft deze observatie eerder een profetisch dan een overtrokken karakter.' En hij voert een citaat aan uit de roman Ik heb altijd gelijk (1951), waarin de hoofdpersoon constateert: 'Alles is gek in Nederland, niemand is er tevreden, maar toch blijft alles precies even gek.'

De waarde van dit boek ligt niet alleen in de wijze waarop Havenaar het beeld reconstrueert dat Hermans van Nederland in zijn werken heeft geschapen, een beeld dat nog steeds prikkelend is. Terecht constateert hij dat Hermans een van de beste schrijvers van Nederland is doordat hij een van de beste schrijvers over Nederland is. Maar hij maakt ook duidelijk hoezeer Hermans aan Nederland leed. (Hoewel hij in een overtuigende analyse laat zien dat in de tamelijk gruwelijke jeugd van Hermans de sleutel tot zijn wereldbeeld is te vinden.) Hermans nam Nederland vreselijk serieus, en niet alleen omdat hij zich als schrijver met huid en haar afhankelijk wist van Nederland en het Nederlands. De schuwheid en de angst om gekwetst te worden die ik op San Michele zag, maakten deel uit van de kern van zijn bestaan. Zijn woede en sarcasme vormden een noodzakelijke defensie. Hermans was dan ook niet een polemicus. Een polemicus hoopt op tegenspraak, zodat hij nog een tweede of derde keer kan uithalen. Die behoefte had Hermans helemaal niet, in discussie was hij niet geinteresseerd.

De zieke ironie in zijn verhouding met Nederland werd een paar dagen voor het verschijnen van Havenaars boek en bijna tien jaar na de dood van Hermans nog eens gedemonstreerd door het tv-programma Andere tijden, waarvan de triomfantelijke slotsom luidde dat Hermans ongelijk had in het conflict dat in 1973 tot zijn vertrek als lector aan de Rijksuniversiteit van Groningen had geleid. In dat programma werd in feite de rotstreek herhaald die de toenmalige staatssecretaris Ger Klein indertijd uithaalde, door de resultaten van het officiele onderzoek, dat Hermans van elk disfunctioneren vrijpleitte, niet bekend te maken, maar slechts te verklaren 'dat de betrokken lector op eigen verzoek ontslag was verleend'.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
15-05-2003

« Terug naar het overzicht