Hoe Joegoslavie opzettelijk en systematisch werd afgemaakt

Hoe Joegoslavie opzettelijk en systematisch werd afgemaakt - ’THE DEATH OF YUGOSLAVIA’ REKENT HARDHANDIG AF MET BALKAN-SYNDROOM

DE VIJFDELIGE tv-documentaire The Death of Yugoslavia die vorig jaar door vrijwel alle tv-zenders in Europa (hier door de VPRO) werd uitgezonden, zou eigenlijk door iedereen die er een mening over voormalig Joegoslavië op na wil houden, moeten zijn bekeken. Het komt niet vaak voor dat op tv zaken te zien zijn waarover je je niet veel eerder, sneller en beter had kunnen informeren door te lezen. Dat was bij deze documentaire wel het geval.


Een van de fascinerende aspecten ervan was het gebruik van authentieke beelden, die zeker niet waren opgenomen met het oogmerk ze ooit nog eens door de BBC te laten uitzenden. Dat gold bijvoorbeeld voor de opnamen die gemaakt waren van een gesprek tussen de Kroatische minister van Defensie, generaal buiten dienst Martin Spegelj en kolonel Vladimir Jagar in het najaar van 1990, dus ver voor het uitbreken van de vijandelijkheden.


Jagar, officier van het Joegoslavische Nationale Leger (JNL) en zoon van een oude vriend van Spegelj, had geveinsd wel mee te willen werken aan diens plannen om door omvangrijke wapensmokkel de Kroatische politie en reserve-politie in een mate te bewapenen dat deze een poging van het leger om het streven naar onafhankelijkheid van Kroatië te onderdrukken, zou kunnen verijdelen. De contraspionage van het JNL monteerde een videocamera in Jagars tv waarmee het gesprek met Spegelj werd vastgelegd.


Zeker zo dramatisch waren de opnamen van de extra zitting van het presidium van de Joegoslavische Republiek op 12 maart 1991. Niet alle vertegenwoordigers van de deelrepublieken kwamen opdagen. Die van Slovenië, waar de afscheiding al in volle gang was, boycotte de bijeenkomst uit vrees gearresteerd te worden. De overige leden van het presidium werden in een bus van het JNL naar het hoofdkwartier van de strijdkrachten gebracht. Geruchten over een militaire staatsgreep hingen al enige dagen in de lucht.


De zitting van het hoogste staatsorgaan vond plaats in een commandobunker waar het bijna vroor. Tegenover het presidium nam de federale minister van Defensie, generaal Kadijevic, plaats omringd door hoge officieren. De toeleg van de vergadering was duidelijk. Borisav Jovic, op dat moment voorzitter van het presidium en vertrouweling van Milosevic, wilde dat het presidium de noodtoestand zou afkondigen, zodat de strijdkrachten legitiem zouden kunnen optreden tegen de afscheidingsbewegingen en, niet te vergeten, de vooral uit studenten bestaande oppositie in Servië. De poging zo een ’legale staatsgreep’ te plegen, kon alleen maar lukken als Jovic ten minste vijf leden van het presidium achter zich kreeg.


Van drie stemmen was hij al zeker: zijn eigen en die van Montenegro en Vojvodina, waar Milosevic in de voorgaande jaren de wet te zijnen gunste had verzet. Macedonië en Kroatië waren even duidelijk tegen en dat zou Slovenië, indien aanwezig, uiteraard ook zijn geweest. De vertegenwoordiger van Kosovo aarzelde, maar werd zo onder druk gezet dat hij ten slotte toestemde (wat niet tegenhield dat hij niet veel later via machinaties alsnog door een trawant van Milosevic werd vervangen).


Alles draaide nu om de vertegenwoordiger van Bosnië-Herzegovina, de Bosnische Serviër Bogic Bogicevic. Deze beriep er zich echter op dat de constitutie het presidium niet het recht gaf buiten de gekozen regeringen van de deelrepublieken om de noodtoestand uit te roepen. Hij weigerde zijn stem uit te brengen, tot grote woede van niet alleen Jovic, maar ook Kadijevic. In diens opdracht was de urenlange bijeenkomst stiekem gefilmd. Als het JNL toch tot een staatsgreep zou besluiten, dan kon dat nu gelegitimeerd worden door beelden te laten zien van een besluiteloos en hopeloos verdeeld hoogste politieke orgaan.


Minstens zo opzienbarend als dergelijke beelden was de volstrekte openhartigheid waarmee de voornaamste protagonisten in het Joegoslavische drama voor de tv hun boevenstreken uitlegden. Tot hen behoorde Slobodan Milosevic, maar mijn favoriete schurk was toch zijn trawant Borisav Jovic, die op de verongelijkte toon ware communisten eigen, steeds uitlegde waarom hij en zijn patroon wel gedwongen waren hun tegenstanders met list, bedrog en geweld een kopje kleiner te maken.


De documentaire is nu gevolgd door een boek onder dezelfde titel: The Death of Yugoslavia. Het bevat zeker acht keer zoveel informatie als de tv-serie, want als er geen beelden zijn, is televisie een traag medium. Veel meer dan vijftien bladzijden tekst gaan er niet in een uur.


Over de ineenstorting van Joegoslavië en de oorlog die daarna losbarstte, hebben zich in het Westen allerlei opvattingen gevestigd. In de voornaamste wordt benadrukt dat Joegoslavië een ’kunstmatige’ staat was, die alleen bijeen bleef zolang Tito leefde en heerste. Na zijn dood moest het wel mis gaan. We hebben het hier immers over de Balkan. ’De Balkan’ - dat is de noemer voor een heel complex van voorstellingen, die allemaal de gedachte oproepen dat het hier gaat om iets geheel anders dan de logica van het beschaafde, die zo kenmerkend heet te zijn voor ’Europa’ of ’het Westen’.


De Balkan - het is het sleutelbegrip dat steeds maar weer is gebruikt om de uitzichtloosheid en onvermijdelijkheid van het conflict te verklaren - en vooral ook het falen van pogingen er een eind aan te maken. Het gaat hier immers om bevolkingsgroepen, zo heet het, die al eeuwen op voet van oorlog met elkaar verkeren en die zich niets aantrekken van de spelregels der beschaving, zo gauw ze maar even de kans krijgen.


Een van de grote verdiensten van The Death of Yugoslavia is dat het een even hardhandige als gedetailleerde afrekening met dit Balkan-syndroom behelst. ’Dit boek toont aan’, aldus de inleiding, ’dat Joegoslavië gedeeltelijk geen natuurlijke dood stierf, maar, integendeel, opzettelijk en systematisch is afgemaakt door mannen die niets te winnen en alles te verliezen hadden van een vreedzame overgang van staatssocialisme en eenpartijbewind naar een markt-georiënteerde economie en een meerpartijen-democratie.’ Vierhonderd bladzijden verder kan men alleen maar toegeven dat deze stelling geheel is waargemaakt.


Het boek biedt een systematische politieke analyse van het conflict in Joegoslavië, een staat die even kunstmatig is als België, Duitsland of Groot-Brittannië. Zijn desintegratie is niet het gevolg van ’etnische’ tegenstellingen, maar van een dynamiek die in gang werd gezet toen Slobodan Milosevic zijn machtspositie en die van de Servische communisten wilde behouden en ging versterken door de ideologie van het marxisme-leninisme te vervangen door die van het Servische nationalisme. De drang naar meer autonomie in de andere deelrepublieken was authentiek, maar het valt te betijfelen of deze tot de eis van nationale onafhankelijkheid had geleid zonder de pogingen van de Servische nationaal-socialisten een nationaal monopolie op de macht te verwerven.


Het boek beschrijft pijnlijk nauwkeurig hoe desastreus de interventie van het Westen is geweest. Het begon al met een streven Joegoslavië bijeen te houden op een moment dat dit alleen nog maar Servië in de kaart speelde. Milosevic en de zijnen hadden zich toen allang bij de onafhankelijkheid van Slovenië neergelegd, maar voerden voor de EG-trojka onder leiding van minister Van den Broek een fraai toneelstuk op, waarin Servië slechts na veel uitstel en concessies bewogen kon worden met de afscheiding van Slovenië op termijn akkoord te gaan. Het is een van de vele onthutsende tafereeltjes die het boek biedt.


Meer in het algemeen laat het zien dat de regeringen in het Westen, Londen en Parijs voorop (nadat Washington de hele kwestie als een Europees probleem had gedefinieerd, en van een eigen politiek had afgezien), de oorlog van meet af aan beschouwden als iets waar niets aan te doen viel en waaraan ook niets gedaan mocht worden. Mitterrand zei diepzinnig: ’Il ne faut ajouter une guerre à une guerre’ (men moet niet oorlog op een oorlog stapelen). Daarin ging men ver: zowel de regeringen in het Westen als de Verenigde Naties waren bijvoorbeeld allang op de hoogte van de concentratiekampen in Bosnië toen ze door verslaggevers werden ontdekt. Zonder die ontdekking waren ze doorgegaan met nietsdoen.


Voorlopig is nu aan de oorlog een eind gekomen. Zestigduizend militairen, voornamelijk uit NAVO-staten, zien daarop toe. De in Dayton overeengekomen regeling is in vrijwel alle opzichten slechter dan het veel gesmade vredesplan van Cyrus Vance en David Owen uit 1993. Indertijd werd dit door alle partijen onderschreven, behalve door die van de Bosnische Serviërs. Milosevic stemde in, omdat hij luchtaanvallen van de NAVO vreesde, maar ook omdat hij meende dat hij zijn oorlogsdoelen zou kunnen bereiken door na aanvaarding tot obstructie over te gaan; een methode waarvan het succes na de wapenstilstand in Kroatië was gedemonstreerd. De luchtaanvallen kwamen niet, het plan werd niet doorgezet, vooral omdat de Verenigde Staten ertegen opzagen de vijftigduizend man NAVO-troepen op de been te brengen die volgens dat plan nodig waren om op de uitvoering toe te zien.


De oorlog, of liever gezegd: de terreur en het moorden gingen nog tweeëneenhalf jaar door, tot de luchtaanvallen wèl kwamen en die vijftigduizend man ook. The Death of Yugoslavia volgt het verloop van de gebeurtenissen tot het begin van 1995, maar het is veruit de beste politieke geschiedenis van de Joegoslavische kwestie die op dit ogenblik beschikbaar is.

BART TROMP in: de Volkskrant van 24-02-1996

Laura Silber and Allan Little: The Death of Yugoslavia.
Penguin Books/BBC Books, import Penguin Nederland; ƒ 26,95.
ISBN 0 1402 4904 4.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
De Volkskrant
Datum verschijning
24-02-1996

« Terug naar het overzicht