Holbrookes oorlog
OVER TWEE maanden verschijnen de memoires van Richard Holbrooke, architect en aannemer van de Akkoorden van Dayton, die een eind maakten aan de oorlog in het voormalige Joegoslavie. Tegenwoordig is Holbrooke bankier. Hij heeft de buitenlandse dienst verlaten. Dat is geen beletsel in opdracht van president Clinton op te treden als bemiddelaar in de kwestie-Cyprus. De weg naar het ministerschap van buitenlandse zaken ligt voor hem nog open. Zijn terugblik, To End a War, moet vanuit dat perspectief worden gelezen.
Wat ik van zijn boek heb vernomen - inmiddels circuleren de drukproeven kennelijk in de Washingtonse journalistiek - maakt duidelijk dat Holbrooke die functie alleen maar ambieert als hij dan ook werkelijk de ruimte krijgt van een Democratische president. Clintons eerste minister van buitenlandse zaken, Warren Christopher, nam die ruimte niet en voerde een Joegoslavie-politiek die er eigenlijk niet was.
Toen de oorlog in Joegoslavie uitbrak, kwam het ook in Nederland tot een - grotendeels onuitgesproken - debat tussen voor- en tegenstanders van westerse militaire interventie om een eind aan die oorlog te maken. Sommige tegenstanders van interventie hielden de voorstanders voor dat ze wel heel ver bezijden de politieke werkelijkheid dachten. De Verenigde Staten hadden immers geen enkel belang bij de pacificatie van voormalig Joegoslavie?
Toen het onder aanvoering van de VS vier jaar later alsnog tot die interventie kwam, legden diezelfde commentatoren vervolgens uit dat dit verklaard moest worden uit Amerikaans idealisme.
Deze verklaring diende onmiskenbaar als weerlegging van de these die ik in die jaren in deze columns verdedigde en heb uitgewerkt in mijn overzicht van de oorlog, Verraad op de Balkan (uitgeverij Aspekt, 1996). Die these hield in dat de VS niet tot interventie besloten vanwege sentimentele redenen als ruim tweehonderdduizend burgerslachtoffers van een zogenaamd etnisch conflict, met de val van Srebrenica als druppel in een overvolle emmer.
Die these hield in dat de regering van de VS in de zomer van 1995 voor een keus stond die ze vier jaar lang uit alle macht had proberen te ontwijken. Ofwel een grootscheepse militaire interventie teneinde de aftocht te dekken van de troepen van Unprofor, die in een hopeloze positie terecht waren gekomen - een interventie die de inzet van evenveel Amerikaanse landstrijdkrachten zou vergen (25.000) als volgens de voorstanders van interventie veel eerder nodig was geweest om vrede af te dwingen. Ofwel alsnog, vier jaar te laat, met eenzelfde strijdmacht een eind maken aan het bloedbad in Bosnie-Hercegovina.
Mijn stelling was toen dat president Clinton koos voor het laatste. Uit de nu bekende gedeelten van Holbrookes boek blijkt dat het inderdaad zo is gegaan. Sterker nog: dat Clinton zich in een positie had gemanoeuvreerd waarbij hij helemaal geen keus meer had.
Zolang George Bush aan het bewind was, hadden de non-interventionistische commentatoren gelijk. De toenmalige Amerikaanse regering was vastberaden zich niet met de net uitgebroken oorlog in Joegoslavie te bemoeien, want daar waren volgens Bush geen Amerikaanse belangen in het geding.
In zijn campagne voor het presidentschap nam Bill Clinton een geheel andere positie in: hij zou wel ingrijpen. Eenmaal verkozen bleek achter zijn verkiezingsslogans geen enkel idee schuil te gaan wat te doen.
Inzet van Amerikaanse grondtroepen sloot de nieuwe regering uit. In 1993 weigerden de VS het vredesplan-Vance/Owen te ondersteunen, hoewel dat heel wat redelijker was dan de Akkoorden van Dayton twee jaar later.
Holbrooke schrijft dat hij twee jaar lang van de beleidsvoorbereiding met betrekking tot voormalig Joegoslavie werd uitgesloten, waarschijnlijk vanwege zijn interventionistische opvattingen. Toch was hij onderminister voor Europese zaken.
Toen hij in het voorjaar van 1995 bij het Joegoslavie-beleid werd betrokken, ontdekte hij dat Clinton geen flauw benul had hoe de zaken ervoor stonden. Ooit had hij toegezegd dat als de VN-'vredesmacht' (Unprofor) zich terug zou moeten trekken, de Navo, inclusief een substantiele Amerikaanse troepenmacht, klaar zou staan om die aftocht militair te dekken.
Al voor Srebrenica waren Londen en Parijs tot de conclusie gekomen dat hun politiek om door middel van Unprofor enerzijds daadwerkelijke militaire interventie te voorkomen, anderzijds de Serviers op een nette manier te laten winnen, op niets was uitgelopen. Voor het invallen van de winter wilden zij weg.
De Navo had Clintons toezeggingen serieus genomen. Op gezag van de Navoraad was al in 1994 met de voorbereiding van de evacuatie begonnen, een immense en riskante militaire operatie. Alleen: Clinton en zijn naaste adviseurs wisten er niets van. Toen Holbrooke opnieuw aantrad, merkte hij dat de president in de mening verkeerde dat alle opties nog open waren. Hardhandig moest hij hem ervan overtuigen dat het afblazen van de onder Amerikaanse leiding geplande operatie Determined Effort, de evacuatie van Unprofor, gelijk zou staan met liquidatie van de Navo. Maar dan was militaire interventie alsnog te prefereren.
Dankzij de besluiteloosheid en incompetentie op het hoogste niveau van de politieke besluitvorming in Washington kwam zo een eind aan het dagelijkse bloedbad in Bosnie.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 15-04-1998