Houden van Europa
EEN TIJDJE GELEDEN kreeg de redactie van een politiek-wetenschappelijk tijdschrift hier te lande een artikel over Nederland en de Europese Unie toegestuurd. Ik ben lid van die redactie en vond het, net als mijn mederedacteuren, geen goed stuk. Het was te weinig onderbouwd. Wij rieden de auteur aan eerst verder onderzoek te doen, maar hij liet weten daar geen kans toe te zien. Hij werkt aan een universiteit en die heeft daar geen geld voor.
Vorige week bleek dat hij alsnog een geldschieter had gevonden, die daartegenover publikatie van de onderzoeksgegevens had bedongen: NRC Handelsblad. Zo schrijdt de wetenschap tegenwoordig voort.
De resultaten van dit onderzoek liegen er niet om. Driekwart van de Nederlanders is tegen een Europese federatieve staat en wil dat Europa een confederatie van zelfstandige staten blijft. Tweederde wil dat Nederland (en dus ook de overige lidstaten van de Europese Unie) zijn vetorecht behoudt, en dat op een moment dat de Nederlandse regering ernaar streeft dat dit verdwijnt. Van de ondervraagden wil 41 procent geen uitbreiding van de bevoegdheden van het Europese Parlement ten koste van die van het Nederlandse, 35 procent wel. Enzovoorts. Uit de gegevens komt naar voren dat de Nederlandse bevolking veel minder pro-Europees is dan algemeen is aangenomen en zeker veel minder pro-Europees dan de regering en de meeste politieke partijen.
De initiatiefnemer van het onderzoek, Paul Kapteyn, leverde er meteen een interpretatie bij, onder de kop 'Tussen Nederland en Europa gaapt een diep gat'. Over die interpretatie straks meer. Relevanter vond ik de reactie op dit onderzoek. Deze nam twee vormen aan. De eerste was die van onthutstheid bij de 'pro-Europeanen', die vooral te vinden zijn onder de Nederlandse leden van het Europese Parlement. Geen wonder: de uitslag van het onderzoek sloeg een groot deel weg van de bodem waarop zij opereren.
Bij hen trad alras ook de tweede reactievorm op: dit onderzoek deugde niet, het kon niet kloppen; de vragen waren verkeerd gesteld, aan mensen die van niks wisten. Deze tweede reactie kwam daarna veelvuldig voor. De vraagstelling van het onderzoek zou suggestief zijn geweest en de meeste mensen in Nederland weten niks van 'Europa'.
Ik heb niet de beschikking over de onderzoeksgegevens en ook niet over de vragenlijsten. (Net zomin als de meeste zelfbenoemde commentatoren, denk ik.) Toch geef ik Kapteyn en de zijnen het voordeel van de twijfel. Al was het alleen maar omdat ik al die mensen die nu schrijven dat de vragen in zijn onderzoek 'suggestief' zijn, nog nooit heb gehoord over de kwaliteit van de vragen in de zogenaamde Eurobarometer.
Dat is een maandelijks onderzoek onder de burgers van de Europese Unie naar hun opvattingen over 'Europa'. De resultaten daarvan zijn veel positiever voor de idee van een ook politiek verenigd Europa, maar dat heeft vanzelfsprekend niets te maken met het feit dat dit onderzoek wordt gesubsidieerd door diezelfde Europese Unie. Kapteyn schrijft de discrepantie tussen zijn onderzoeksresultaten en die van de Eurobarometer onder andere toe aan het feit dat in zijn vragenlijst steeds ook de kosten van verdere integratie zijn genoemd.
Zijn critici voeren aan dat de meeste mensen, en dus ook de meeste ondervraagden, niet weten waar ze het over hebben. Oud-Vara-voorzitter Marcel van Dam maakte daar in de Volkskrant van 20 juni een heel nummer van: wie zou nu weten wat dat 'vetorecht' (om maar iets te noemen) inhoudt? Een mooi punt! Maar opinie-onderzoek berust altijd op de veronderstelling dat mensen een gegronde mening hebben over het onderwerp waarover ze worden ondervraagd. Die veronderstelling wordt vrijwel nooit getoetst. Waar dat wel gedaan wordt, is het resultaat angstaanjagend: bij het kiezersonderzoek in 1967 bleek dat een kleine tien procent van de kiezers meende dat Nederland lid was van het Pact van Warschau.
In dit opzicht hebben de critici van Kapteyn gelijk. Maar het is een gelijk dat allerminst tot pro-Europese gezapigheid aanleiding geeft. Ik vind de resultaten van dit onderzoek iets te mager om hierop Kapteyns pleidooi voor een referendum over 'Europa' te funderen. Maar dat komt vooral voort uit een andere uitkomst: dat de Nederlandse staatsburgers heel weinig kennis hebben van 'Europa'. Daarin hebben zijn critici, van Hanja Maij-Weggen tot en met Marcel van Dam, gelijk. Dit gelijk is echter een ramp. Hoe kunnen mensen een serieus te nemen mening hebben over iets waarvan ze geen weet hebben?
Voor de hedendaagse jeugd ligt dit anders: wellicht maakt kennis van de Europese instituties deel uit van hun basisvorming. (Voorzover ik weet overigens niet.) De andere Nederlanders moeten zich van 'Europa' een beeld vormen uit losse kranteberichten. Hoe zouden zij zich daaruit een helder beeld kunnen vormen van de ongelooflijk ingewikkelde structuur van de Europese integratie, met zijn drie 'pijlers', zijn intergouvernementele en zijn communautaire instellingen en zijn van alles losgeslagen juridische structuur?
De 'Europese Unie' is het resultaat van zeer ingewikkelde compromissen tussen politieke elites. Die compromissen zijn echter ten koste gegaan van democratische doorzichtigheid. Kapteyns onderzoek toont dat aan, maar nog meer de reactie van de pro-Europeanen, die eigenlijk vinden dat de Nederlandse staatsburger te dom is om een zinnig oordeel te vellen over de Europese politiek van 'Nederland'.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 26-06-1996