Humanitaire interventie

MENSLIEVENDE oorlog - de juiste vertaling van humanitaire interventie - klinkt ten onrechte als een contradictio in terminis. 'Humanitaire interventie' is evenmin iets van de laatste jaren.

De door Homeros bezongen Trojaanse Oorlog kan beschouwd worden als het eerste bekende voorbeeld ervan. De Griekse vorsten trokken de Egeische Zee immers niet over uit overwegingen van machtspolitiek. Zij wilden Helena, de geschaakte vrouw van een van hen, terughalen. Dat was een menslievend motief, ook al wilde Helena helemaal niet terug naar de saaie Menelaos.

Misschien kunnen ook sommige kruistochten wel opgevat worden als humanitaire interventies en zonder twijfel levert de geschiedenis meer van zulke voorbeelden.

Maar pas in de laatste tien jaar is het begrip humanitaire interventie gemeengoed geworden, als aanduiding voor militaire operaties tegen grootscheepse schendingen van de rechten van de mens.

Zij vormen een niet eerder vertoonde inbreuk op wat wel het 'Westfaalse systeem' wordt genoemd. Dat heeft immers sinds zijn ontstaan in 1648 als grondwet dat elke erkende staat soeverein is op zijn eigen grondgebied. Maar in de afgelopen jaren zijn er twee categorieen boven die grondwet verheven: mensenrechten en kapitaal. Van beide wordt nu in beginsel geaccepteerd dat zij binnenlandse aangelegenheden mogen verstoren.

Beginsel en praktijk stemmen nauw overeen als het over kapitaal gaat. Door niets gehinderd suizen elke seconde honderden miljarden over de wereld. Daarentegen geschiedt de naleving van de mensenrechten door middel van humanitaire interventie uiterst selectief. Niet in Rwanda, waar de grootste massamoord uit de recente geschiedenis plaatsvond, wel in Kosovo. Ik wil daarmee niet zeggen dat de humanitaire interventie in dit deel van voormalig Joegoslavie achterwege had moeten blijven. Wel dat de vraag of de 'internationale gemeenschap' humanitair ingrijpt kennelijk niets met de ernst van de zaak heeft te maken.

Vaak is deze selectiviteit verklaard uit gebrek aan informatie en de voorkeur voor 'preventieve diplomatie'. Maar in de kwestie-Rwanda geven nu zelfs de Verenigde Naties toe, dat alle informatie over het aanstaande bloedbad in New York (en Washington, Parijs en London) voorhanden was.

De commandant van de VN-troepen ter plaatse vroeg alleen maar mandaat om op te treden tegen de wapendepots van de moordenaars in spe.

Maar daarvoor kreeg hij geen toestemming, laat staan dat VN-versterkingen werden aangevoerd. Van 'preventieve diplomatie' was geen sprake.

Bij Kosovo kwam het uiteindelijk pas tot humanitaire interventie toen alle diplomatieke middelen waren uitgeput. Maar toch vooral ook omdat de Navo, na alle voorgaande dreigementen om in te grijpen als Milosevic niet week, zichzelf onmogelijk had gemaakt als ook het allerlaatste dreigement loos was gebleken.

Humanitaire interventie is kennelijk nooit alleen maar 'humanitair'. Machtspolitieke overwegingen spelen er in de 21ste eeuw een grotere rol in dan in die van Homeros.

Voor Nederland valt dit op te maken uit de recente evaluatie van de Kosovo-crisis door de Nederlandse regering. Daarin wordt geklaagd over het feit dat de collectieve besluitvorming in Navo-verband keer op keer doorbroken is door 'sommige bondgenoten'.

Het Nederlandse buitenlandse beleid is al een halve eeuw gebaseerd op de gedachte dat het belang van Nederland als middelgrote mogendheid het meest gebaat is bij formele besluitvormingsstructuren op bovennationaal niveau. Dat verklaart onder andere de vaderlandse geestdrift voor de Europese integratie.

Deze is immers altijd gezien als alternatief voor een informeel regime waarin twee of drie grotere mogendheden een directorium vormen dat de kleinere Europese staten voor voldongen feiten stelt.

In dit opzicht gaat het voor Nederland al jarenlang de verkeerde kant uit. De formele bovennationale instituties functioneren slecht - zoals het in 1992 geproclameerde Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheids Beleid van de Europese Unie.

Dat is een dode letter gebleven. De dienst wordt steeds vaker uitgemaakt door ad hoc clubjes, zoals de G7 of G8, of, zoals in het geval van Bosnie en Kosovo, de Contactgroep. Aan die clubjes mag Nederland niet meedoen.

Dat heeft wel geleid tot een tweede mechanisme in de Nederlandse buitenlandse politiek: het pogen politieke invloed te verwerven op basis van militaire inbreng.

In Bosnie dacht Den Haag dat het ter beschikking stellen van een gevechtsbataljon voor Unprofor ten behoeve van Srebrenica wel het lidmaatschap van de Contactgroep op moest leveren. Het gebeurde niet.

In de onverklaarde luchtoorlog om Kosovo was Nederland vorig jaar in staat na de Verenigde Staten een bijdrage te leveren die groter was dan die van welke andere Navo-bondgenoot. Dit leverde publieke lof op van Amerikaanse generaals, maar geen extra politieke invloed. Is dit een gevolg van het feit dat de Nederlandse politiek nog altijd meent dat humanitaire interventie niets met politiek van doen heeft?

Misschien past tot slot het nuchtere inzicht van Benedictus de Spinoza, dat iemands recht niet verder gaat dan de macht waarover hij beschikt. Ik zou daaraan, in de richting van de Nederlandse regering, toe willen voegen: niet meer, maar zeker ook niet minder.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
29-03-2000

« Terug naar het overzicht