Ideologieen zijn wel degelijk relevant

Ideologieën zijn wel degelijk relevant

Ideologie in 2010

Bart Tromp

Wie de keuze tussen links en rechts in de politiek voor achterhaald verklaart, blijkt de deur open te zetten voor een populistische revolte die tot een herleving, in andere vorm, van de links-rechts tegenstelling leidt, meent

Op de ineenstorting van het Sovjet-communisme rond 1990 volgde de proclamatie van `The End of History' (Francis Fukuyama). In het kielzog van de merkwaardige interpretatie die Alexander Kojève aan de geschiedfilosofie van Hegel had gegeven, beweerde Fukuyama dat met de val van het communisme een eind was gekomen aan de Geschiedenis, in de zin dat er geen tegenstander met universele pretenties meer bestond van de liberaal-kapitalistische ordening. De strijd tussen alternatieve politieke programma's voor de inrichting van de wereld was beslecht.

In de Nederlandse verhoudingen valt de vorming van paarse kabinetten te beschouwen als proefondervindelijke test van Fukuyama's these. Wat zou deze immers overtuigender kunnen illustreren dan een regering waarin een uitgesproken rechtse partij samenging met een uitgesproken linkse partij, op aandrang van een derde regeringspartij die het verschil tussen links en rechts altijd al onzin had gevonden?

Onder paars werd het verschil tussen `links' en `rechts' inderdaad tot achterhaald verklaard, met hartelijke instemming van wat de voornaamste oppositiepartij had moeten zijn, het CDA. De laatste bleek bovendien als oppositiepartij krachteloos, omdat het paarse beleid in veel opzichten een voortzetting was van de voorgaande, door het CDA gedomineerde kabinetten, iets wat oud-premier Lubbers toentertijd voor alle zekerheid uitéén heeft gezet in de International Herald Tribune.

Onder Paars werden politieke meningsverschillen gemaskeerd als technische kwesties. Vermeende technocratie kwam in de plaats van politieke keuzen. De democratische staat heette voortaan `de BV Nederland', een veelzeggende metafoor: de politieke gemeenschap werd niet alleen gedegradeerd tot een economische organisatie, maar dan ook nog tot een besloten vennootschap.

Aldus leek de paarse coalitie Fukuyama's these te bevestigen. Er scheen inderdaad een eind te zijn gekomen aan de `grote verhalen' over politiek die Jean-Francois Lyotard al vóór de val van de Muur had doodverklaard. Zonder ideologisch geïnspireerde politieke programma's kon Nederland voortreffelijk bestuurd worden.

In feite was Paars natuurlijk helemaal niet een politiek-ideologisch neutrale regering. De coalitie nam de neoliberale agenda over die de eerdere kabinetten-Lubbers al hadden opgesteld. Het was al privatisering, deregulering, marktwerking (zonder marktordening), verwaarlozing en negering van de toenemende ongelijkheid in leefkansen en inperking van het publieke domein (met als gevolg beknotting van de politieke democratie). Het extreem-ideologische karakter van dit beleid blijkt uit het gegeven dat dit vrijwel nooit was gebaseerd op een feitelijke analyse van mogelijke voordelen en waarschijnlijke nadelen, maar op een blauwdrukdenken waarin abstracte economische rekensommen als hoogste wijsheid golden.

De teloorgang van de Nederlandse Spoorwegen als gevolg van een volstrekt ondoordachte pseudo-privatisering is hiervan het meest spectaculaire voorbeeld, al wordt dit geleidelijk ingehaald door de stroomstoringen waarmee geprivatiseerde nutsbedrijven met elkaar lijken te willen concurreren. Paars was blauw met een rood randje, iets wat op merkwaardige wijze werd geïllustreerd toen uit peilingen bleek dat de aanvoerder van de zo genoemde kabinetten, die zijn partij de ideologische veren had uitgetrokken, meer vertrouwen genoot bij ondernemend Nederland dan de politieke leider van de VVD, Bolkestein.

Het treurige verval van Paars dat culmineerde in het ontslag van het kabinet en de verkiezingen van 15 mei hebben aangetoond dat Fukuyama ongelijk heeft. Wie de keuze tussen links en rechts in de politiek voor achterhaald verklaard, blijkt de deur open te zetten voor een populistische revolte die zich eerst ook boven links en rechts zegt te verheffen, maar al snel en onherroepelijk tot een herleving, in andere vorm, van de tegenstelling tussen links en rechts leidt. De geschiedvervalsing waarmee ten dien einde achteraf de paarse kabinetten – in veel opzichten de meest rechtse regeringen van na de oorlog – ook door VVD worden voorgesteld als een linkse aberratie, doet even schaamteloos als komisch aan.

Wat leert deze episode over de rol op langere termijn van ideologieën in de politiek? Op zijn minst dat hun verwaarlozing een hoge prijs met zich mee kan brengen. Vanuit historisch perspectief valt over hun toekomst dit te zeggen:conservatisme, liberalisme en socialisme of radicalisme, de drie grote ideologische stromingen, ontstonden tijdens en vlak na de Franse Revolutie. Zij waren allereerst een politieke plaatsbepaling ten aanzien van de omwenteling die zich toen voordeed. De Franse Revolutie, en de filosofische inspiratie daarvan, de Verlichting, vormen echter niet zozeer een breuk met het ancien régime in Europa als een lang uitgestelde politieke reflectie op twee verwante historische processen die drie eeuwen eerder op gang waren gekomen: het ontstaan van territoriale staten als de overheersende vorm van politieke macht en de groei van het kapitalisme tot de dominante vorm van economisch handelen, tezamen meestal aangeduid als de `opkomst van het westen' en opgevat als `modernisering'.

Terwijl de liberale grondhouding er één werd van aanvaarding en ondersteuning van deze modernisering, stelde het conservatisme daarvan de gevaren centraal in een weerwoord dat het behoud van het oude propageerde als medicijn tegen de ontwrichtende wijze waarop dit dubbele moderniseringsproces korte metten maakte met de traditionele vormen van samenleven. Het socialistische of radicale antwoord kwam erop neer dat het moderniseringsproces in een meer egalitaire en rechtvaardige manier moest worden geleid, en daarna of daarnaast, dat het in menselijk opzicht `gebreideld' moest worden, zoals Willem Banning, lang voordenker in SDAP en PvdA, het formuleerde.

In de afgelopen honderdvijftig jaar liggen deze drie grondhoudingen ten aanzien van sociale verandering ten grondslag aan de programmatische inhoud van de politieke partijen die in nationale staten opkwamen als intermediair tussen samenleving en staat. Zelden waren of zijn die partijen alleen conservatief, liberaal of radicaal. Meestal zijn in hun programma's elementen van alledrie te vinden, ook al overheerst er één. In de jaren zeventig schreef de Poolse filosoof Leslek Kolakowski al een korte politieke geloofsbelijdenis: `Waarom ik Conservatief, Liberaal en Socialist ben.' Niettemin is politieke democratie zoals wij die in de laatste anderhalve eeuw hebben ervaren, getekend door de tegenstellingen en compromissen tussen de drie grote ideologieën en de uiteenlopende partijpolitieke vormen waarin deze gestalte kregen.

De spanbreedte van politieke democratieën bewees zich tussen de uitersten van burgeroorlog enerzijds en slaapverwekkende consensus anderzijds. Nadat de uiterste ideologieën van communisme en fascisme hun politieke geloofwaardigheid hadden verloren, kwam het al in de jaren vijftig tot de these dat het einde der ideologieën nu was aangebroken. De ideologen van `The End of Ideology' betoogden dat de politieke consensus die nu was ontstaan inhield dat er van alternatieve politieke visies geen sprake meer was, sterker nog, niet meer sprake kón zijn. Wat restte waren technische en administratieve vraagstukken, die op basis van kennis en deskundigheid moesten worden opgelost, niet op grond van politieke keuzen. In de jaren zestig en zeventig kwam naar voren dat hun ene gelijk gepaard ging met twee misrekeningen. Hun gelijk bestond eruit dat in de welvarende democratieën de politieke orde niet langer fundamenteel bedreigd werd door communistische of fascistische partijen, zoals in het interbellum.

De eerste misrekening bestond eruit dat zij miskenden dat er niettemin nog voldoende ruimte overbleef voor partijpolitieke tegenstellingen gebaseerd op uiteenlopende ideologische vooronderstellingen. Het debat over `The End of Ideology' verstomde dan ook wegens gebrek aan empirische relevantie in het ideologisch reveil van de late jaren zestig. De tweede misrekening trad in de jaren zeventig aan het licht, toen de naoorlogse consensus over de sociaal-economische orde, de orde van het `georganiseerde kapitalisme', verstoord werd door de opkomst van een agressief Anglo-Amerikaans neo-liberalisme.

Zo gezien is de Fukuyama's stelling en de huidige betogen over de irrelevantie van ideologieën en `links' en `rechts' niet veel meer dan een herhalingsoefening van mensen die van dit verleden geen kennis wensen te nemen.

De drie ideologische basisposities ten opzichte van het moderniseringsproces, dat in de afgelopen dertig jaar alleen maar aan scherpte en intensiteit heeft gewonnen (`mondialisering'), blijven bestaan en zullen eerder radicaliseren dan aan belang inboeten. Dat staat voor mij buiten kijf. Het is echter een andere kwestie of deze posities gearticuleerd zullen worden door grote politieke partijen, die in de rijke landen steeds meer verlengstukken van de staatsmachinerie zijn geworden in plaats van vormgevers van publieke wil. Zonder politieke partijen die stem geven aan deze basisposities is politieke democratie misschien wel mogelijk, maar niet erg relevant. Dan neemt wel de waarschijnlijkheid toe dat deze ideologische houdingen op andere wijze maatschappelijk gekanaliseerd worden, in kortstondige maar destructieve populistische oprispingen, vormen van religieus fundamentalisme of one issue-protestbewegingen.

Prof.dr. B.Tromp is bijzonder hoogleraar in de theorie en geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam.

Illustratie: Cyprian

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
NRC Handelsblad
Datum verschijning
21-12-2002

« Terug naar het overzicht