Informatie
OVER DE INFORMATIE van het 'paarse' kabinet een paar aantekeningen.
In de eerste plaats: het gebrek aan openheid. Wij zijn weer terug bij de legendarische dr Louis Beel, een onmisbaar staatsman bij vrijwel elk naoorlogs kabinet tot 1973. Journalisten die - nadat ze eerst hun hoed hadden gelicht - vroegen hoe de stand van zaken was, kregen van een door zoveel vermetelheid verbouwereerde en eerst even stille Beel kortaf te horen: 'Wacht u op het communique.' Er zijn er ook geweest wie werd toegevoegd: 'Scheer u weg.'
Niettemin worden nu krokodillentranen vergoten. Een onderhandelingsproces waarbij steeds aan de openbaarheid wordt prijsgegeven hoe ver het ermee staat, schept daardoor voldongen feiten die diezelfde onderhandelingen bemoeilijken. De meest 'open' kabinets(in)formatie in de Nederlandse geschiedenis was die van het tweede kabinet-Den Uyl in 1977 - dat juist daardoor nooit tot stand kwam.
'Openheid' is leuk voor columnisten en commentatoren, maar niet dienstig voor resultaat. Men kan de formatie van een kabinet in Nederland - zoals Ed. van Thijn doet - aanmerken als een zwakke stee in de democratie. Maar in het door Van Thijn geprefereerde Britse systeem maakt de partijleider van de winnende partij op zijn eentje en in alle beslotenheid uit hoe het kabinet wordt samengesteld. Dat is geen democratisch alternatief.
Punt twee: de informatie zelf. Die is dat niet meer. In feite wordt er geformeerd. De drie informateurs laten de drie fractieleiders een compleet regeerakkoord schrijven. Als dat af is, kan op grond daarvan een kind het beoogde kabinet formeren. ('Haal maar een kind,' riep Groucho Marx in zo'n situatie in de film Duck Soup.)
Deze gang van zaken is begrijpelijk, omdat alle drie betrokken partijen niet het risico durven lopen van een formatie die mislukt. Maar staatsrechtelijk deugt het allemaal niet, want informateurs hoeven - anders dan een formateur - achteraf geen tekst en uitleg aan de Tweede Kamer te verschaffen.
Bovendien overschrijden de informateurs langzamerhand hun termijn. In hun opdracht is gesteld dat zij 'op zo kort mogelijke termijn' hun onderzoek moesten afronden. Over alles kan worden gepraat, maar meer dan vier weken lijkt mij niet 'op zo kort mogelijke termijn'.
Er is nog een andere reden om vraagtekens bij de informatie te plaatsen, nu deze tot een al volledig regeerakkoord lijkt te leiden. Van wijlen professor Van der Grinten heb ik ooit geleerd dat het begrip 'regeerakkoord' twee geheel verschillende onderdelen in zich bergt. Het eerste, klassieke, is de overeenkomst van de fracties van politieke partijen om een kabinet dat op een bepaalde manier is samengesteld, te steunen. Het tweede is het politieke programma dat zo'n kabinet wil gaan uitvoeren.
Dit laatste is in de afgelopen kwart eeuw steeds belangrijker, omvangrijker en gedetailleerder geworden. Ik herinner mij nog het regeerakkoord dat ten grondslag lag aan het kabinet-Den Uyl. Het programmatische deel daarvan bestond eigenlijk niet, want PvdA, D66 en PPR hadden verklaard dat hun verkiezingsprogramma Keerpunt ook regeerprogramma moest zijn. De deelname van KVP en ARP berustte op een velletje papier met cryptische zinnen waarover maanden was gestreden. Dit kwam, om er maar iets van te zeggen, de levendigheid van de parlementaire debatten tussen 1973 en 1977 ten goede.
Sindsdien is een regeerakkoord een superverkiezingsprogramma geworden. De kiezers kunnen zich daarover echter niet uitspreken, terwijl de regeringsfracties eraan zijn gebonden zijn - vaak zonder dat zij werkelijk bij de opstelling ervan zijn betrokken. Het regeerakkoord moet gebaseerd zijn op de verkiezingsprogramma's van de betrokken partijen - anders komt de democratie toch wel geheel in het gedrang. Maar van die programma's kan nooit veel terechtkomen, omdat ze met elkaar gemiddeld worden.
Bovendien geldt nog een andere factor. Wim Kok voerde die vorige week aan: de verkiezingsprogramma's zijn eigenlijk al voor een groot deel verouderd, verjaard. Als hij gelijk heeft, is dat echter tevens een zwaar argument om het regeerakkoord kort te houden en te beperken tot uitgangspunten en doelstellingen. Als een verkiezingsprogramma binnen een half jaar is verouderd, geldt dat toch net zo goed voor een regeerakkoord. Vandaar mijn stelling: hoe langer de (in)formatie, hoe slechter het regeerakkoord.
En dan de laatste kanttekening: het team dat moet gaan regeren. Zoveel lijkt al zeker dat Wim Kok de gedoodverfde premier is en Hans van Mierlo de favoriete minister van buitenlandse zaken. Als dit zou doorgaan, zou dat een zware hypotheek op de nieuwe coalitie leggen. Deze kan immers alleen haar riskante breuk met driekwart eeuw door confessionelen gedomineerde politiek geloofwaardig maken door werkelijk een andere richting in te slaan.
Moet dat gebeuren onder leiding van een politicus die als vice-premier mede leiding gaf aan het confessioneel-rode kabinet dat de grootste nederlaag in de Nederlandse verkiezingen op zijn conto wist te brengen? Die inhoudelijk noch in oppositie, noch in de regering richting wist te geven aan de PvdA? En die - kijk maar wat er van ze is terechtgekomen - een uitzonderlijk slechte hand had bij het kiezen van ministers en staatssecretarissen?
Hans van Mierlo is - net als Peter Kooijmans - een ideale minister van buitenlandse zaken. Maar als partijleider van D66 plaatst hij zich daarmee in een voor hem en zijn partij onmogelijke positie. Want de geloofwaardigheid van D66 als centrum en motor van de 'paarse' coalitie hangt niet af van zijn prestaties in den vreemde.
Als de 'paarse' coalitie een langer leven beschoren is, moet hij premier worden, of op zijn minst vice-premier en minister van binnenlandse zaken. Anders dreigt D66 tussen VVD en PvdA te worden fijngewreven, waarna een 'paarse' coalitie voor de volgende halve eeuw achter de horizon verdwijnt.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 15-06-1994