Jenninger en de kranten

Al na enkele minuten werd de rede van Philipp Jenninger onderbroken door een vrouwelijk Bondsdaglid van de Groenen, die 'Das ist doch alles gelogen' riep en de zaal verliet. Later liepen nog ongeveer vijftig parlementariers weg. Daarmee protesteerden zij tegen Jenningers toespraak, waarin zij goedpraterij van het nazisme meenden te beluisteren. Onmiddellijk onstond ook in de media grote beroering en een dag later kondigde Jenninger aan af te treden als voorzitter van de Bondsdag.

In Nederland trok deze zaak sterk de aandacht en leidde ook tot discussie en commentaar. Maar allengs werd duidelijk dat de indruk die eerst Duitse politici en later het merendeel van de media hadden gevestigd, niet juist was.

In een voor de journalistiek zeer leerzame studie is nu nagegaan hoe de rede van Jenninger in Nederland door de pers (met name de landelijke dagbladen) ontvangen is, zowel in de feitelijke berichtgeving, als in commentaren, columns, tekeningen en wat dies meer zij.


De studie begint echter met een nauwkeurige beschrijving van er gebeurde bij de herdenkingsplechtigheid. Daaruit blijkt onder andere dat het Groene Bondsdaglid Jenninger niet onderbrak vanwege de passages waar later zoveel ophef over werd gemaakt, maar al tijdens de inleiding, en dat ze haar actie van te voren had opgezet, helemaal los van de inhoud van wat Jenninger zou gaan zeggen.

De volledige tekst van de rede wordt vervolgens uitgebreid en nauwkeurig geanalyseerd om na te gaan wat Jenninger heeft beoogd en hoe hij zijn betoog heeft opgebouwd. Aan deze tekstanalyse zit niets geleerds: de auteur, Titus Ensink, laat alleen maar zien hoe iedere serieuze lezer te werk zou gaan.

De conclusie luidt dat Jenninger een rede hield waarop niets is aan te merken, 'een zeer open confrontatie van een Duitser met het Duitse verleden'. Interpretaties dat hij Hitler zou hebben vergoelijkt of misverstanden over zijn bedoelingen heeft opgewekt, vinden geen enkele steun in de tekst.

Toch is hij misverstaan, ook in de Nederlandse pers. Dat begon al met de feitelijke berichtgeving. Het bontst maakte het De Waarheid, die van Jenningers verhaal een 'lofrede' op Hitler maakte. Maar De Telegraaf ('Hitlerverering'), de Volkskrant ('vergoelijking Hitler') en Trouw ('lovende woorden over Hitler') waren niet veel beter.

Systematisch onjuist

Op een krant na toonden alle dagbladen zich zeer selectief in hun berichtgeving. De gewraakte passages over Hitler en de joden werden niet alleen voorgesteld helemaal los van de strekking van Jenningers rede, maar soms ook nog vertekend. Systematisch onjuist was de voorstelling van zaken dat Jenninger niet duidelijk maakte waar hij citeerde, zodat het leek alsof hij zelf nazistische uitlatingen deed.

De enige krant die de gang van zaken juist weergaf, de omstreden passages wist te plaatsen in de context van het geheel en niet klakkeloos de Duitse reacties op Jenninger overnam, was Het Parool. Daarbij tekent Ensink aan dat het blijkbaar geen verschil uitmaakt of men over een eigen correspondent in Duitsland beschikt of niet: het bericht van Het Parool was door de redactie in Amsterdam geschreven. (In Trouw van 17 oktober wordt de slechte verslaggeving over de affaire in die krant geweten aan het feit dat men geen eigen correspondent in Duitsland had.)

Het beeld van de Nederlandse pers wordt er niet beter op als gekeken wordt naar de verdere berichtgeving. Veel kranten publiceerden later gedeelten uit of samenvattingen van Jenningers rede. Alleen die in de Volkskrant corrigeerde de eerder gewekte indruk.

De excerpten in NRC-Handelsblad en Trouw deden dat juist niet. Het weglopen van de Duitse parlementariers werd als zonder meer juist beschreven en het perspectief vanwaaruit Jenninger sprak - wat moeten wij Duitsers met dit verschrikkelijke verleden aan? - werd systematisch genegeerd.

Uitzondering

Opvallend is verder dat de meeste dagbladen vrijwel alleen maar aandacht besteedden aan degenen die kritiek op Jenninger uitten, maar het niet nodig vonden hun lezers te informeren dat mensen als Simon Wiesenthal, Sebastian Haffner en Stefan Heym het voor Jenninger opnamen. Ook hier vormt Het Parool de enige gunstige uitzondering.

De redactionele commentaren volgen de berichtgeving in de eigen krant, ook al is het inmiddels duidelijk geworden dat deze onjuist is. " Het zijn vooral de bijdragen van externe medewerkers (Tromp in Het Parool, Kerkhof in de Volkskrant, Heldring in de NRC) die zorgen voor een correcter en genuanceerder oordeel over de rede en een kritisch oordeel juist van de reacties op de rede," schrijven Ensink en zijn mede-auteur.

Zij zoeken daarna uit dat de opinieweekbladen, ondanks de ruimere tijd die ze hebben dan een krant, het er niet beter afbrachten. Ook daar het fenomeen dat externe medewerkers (Koen Koch in de Haagse Post en Renate Rubinstein in Vrij Nederland) wel tot een afgewogen en kritisch oordeel in staat bleken.

Er zijn uitzonderingen op die regel, zoals Ensink laat zien aan het voorbeeld van Jan Mulder in Elsevier. Maar als hij die opvoert als serieus commentator, waarom dan ook niet Hugo Brandt Corstius, die als halve gare (Piet Grijs) in Vrij Nederland Jenningers toespraak 'onsamenhangend', 'onduidelijk' en 'abject' noemde, voornamelijk omdat 'de vier columnisten in Nederland die destijds voorstander waren van de Amerikaanse kruisraketten in Woensdrecht (...) de enige columnisten (zijn) die het voor Jenninger hebben opgenomen' (Vrij Nederland, 26 november 1988)?

Waarom zaten alle landelijke dagbladen in Nederland er zo naast, zowel in hun berichtgeving als in hun commentaar? De eerste verklaring is simpel: " Media zijn niet beter dan een gemiddeld mannetje of vrouwtje. Ze schrijven elkaar over," constateert Ensink. In dit geval schreven de Nederlandse kranten de Duitse over.

Het is een onthutsende constatering. Dat geldt ook voor zijn volgende, waar hij de Nederlandse (maar ook Duitse) media hypocrisie verwijt in hun oordeel over Jenninger. Uiteindelijk kwamen ze allemaal tot de conclusie dat Jenninger een integere man was, die echter door eigen schuld was misverstaan. Als Jenninger foute dingen had gezegd, kan men hem niet integer noemen. Maar als men hem integer vindt, dan heeft men ook begrepen wat hij heeft gezegd en bedoeld, en dan kan er geen sprake van zijn dat men hem heeft misverstaan.

De eigenlijke oorzaak van de foute berichtgeving over Jenningers rede ziet Ensink in twee factoren. In de eerste plaats deed Jenninger niet wat van hem werd verwacht: dat hij 'een vroom gelegenheidsverhaal uit het gangbare antifascisme-menu' zou afsteken (zo omschreef ik het hier op 16 november 1988).

De tweede factor is het taboe op antisemitisme. Dat leidt tot de neiging alles wat eronder zou kunnen vallen, er ook maar onder te laten vallen. Jenninger is zo gezien het slachtoffer geworden van zijn oorspronkelijkheid: hij gaf 'een scherpe schets van wat er door Duitsers is gedacht en gedaan tijdens het nazi-bewind' en koppelde daaraan 'uitspraken die weigeren dit Duitse verleden te verzachten of te bemantelen, of de verantwoordelijkheid ervoor te ontkennen'. Dat werd niet verwacht van de voorzitter van de Bondsdag.

Jenninger werd ambasssadeur van de Bondsrepubliek in Oostenrijk, maar het komt mij voor dat deze studie de Nederlandse journalistiek niet vrij laat komen met de schrik. Feitelijke verslaggeving blijkt maar al te gemakkelijk opgeofferd te worden aan wat Francis Bacon vier eeuwen geleden al de idola tribus noemde, het zich aansluiten bij de al gevestigde opinie. Als vervolgens blijkt dat die berichtgeving niet klopt, wordt dat niet gecorrigeerd, maar met kromme argumenten in hoofdredactionele commentaren afgedekt. De affaire-Jenninger is zeker geen uitzondering.

Het zou bij voorbeeld niet zo moeilijk zijn een soortgelijke studie als die van Ensink te schrijven over de wijze waarop in de Nederlandse media is en wordt omgegaan met de beschouwing van Frits Bolkestein over de islam. Ook daar de ijver afzonderlijke opmerkingen los te koppelen van de context waarin ze stonden, de strekking van het betoog als geheel te negeren en woeste verdachtmakingen in de plaats te stellen van argumenten; een ijver die in schrille tegenstelling staat tot de gemakzucht waarin van de tweede hand wordt overgeschreven in derde, zonder de oorspronkelijke tekst zelfs maar te raadplegen. Bert Steinmetz wees daar al op in Het Parool van 23 mei.

De media hebben in een open samenleving een uiterst belangrijke politieke rol in de communicatie tussen regeerden en regeerders. Maar zij hebben ook, in gemeenschap, het monopolie op nieuws. Anders dan de politiek kunnen zij alleen gekritiseerd en gecorrigeerd worden door zichzelf. In het geval-Jenninger hebben zij dat heel slecht gedaan. Er is geen reden aan te nemen dat dit geval op zichzelf staat.

Bijna vier jaar geleden, op 10 november 1988, hield Philipp Jenninger de rede die hem zijn kop kostte als voorzitter van de Bondsdag. Hij sprak bij de eerste parlementaire herdenking in Duitsland van de Reichskristallnacht vijftig jaar eerder. Titus Ensink heeft in een studie beschreven hoe ook in Nederland de pers deze rede heeft misverstaan. 

Bart Tromp, bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam, hoofddocent politieke wetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Leiden en columnist van Het Parool, wijst op de lessen die hieruit getrokken moeten worden.

Titus Ensink: Jenninger: de ontvangst een Duitse rede in Nederland. Een tekstwetenschappelijke en communicatiewetenschappelijke analyse. Met een bijdrage van Ali Oussad. Uitg. Thesis Publishers Amsterdam, 1992. ISBN 9051701624, 164 blz., f 39,50

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
31-10-1992

« Terug naar het overzicht