Kant-en-klaar kopen, Elsevier

Tussen 2015 en 2025 bereiken de F-16's van de Koninklijke Luchtmacht het einde van hun levensduur, die begroot is op ongeveer 6000 vlieguren. Bij de keuze voor een opvolger worden militaire, industriële, economische en politieke zaken op een weinig inzichtelijke wijze met elkaar vermengd. Het gaat om drie kandidaten: de Amerikaanse Joint Strike Fighter (JSF), de Franse Rafale en Brits-Duits-Spaans-Italiaanse Typhoon, vaker aangeduid als Eurofighter.

Het prototype van de JSF is nog niet zo lang in de lucht en pas vanaf 2006 zullen de eerste toestellen operationeel worden. Zowel de Amerikaanse luchtmacht als de marine zullen met de JSF worden uitgerust, evenals het Korps Mariniers, dat over een eigen luchtwapen beschikt. In totaal gaat het hier om zo'n 2800 vliegtuigen. De Rafale van Dassault vliegt al, maar de versie die in prestaties met de JSF zou kunnen wedijveren bestaat nog niet en het is onzeker of deze zonder exportorders wel ontwikkeld wordt. Van de eerste versie hebben de Franse luchtmacht en marine er in totaal nog geen 300 besteld. Zulke kleine productieseries jagen de kostprijs omhoog.

De Eurofighter is nog ontworpen voor de luchtverdediging tegen een aanval van de Sovjet-Unie. Pas rond 2010 zou er een versie van kunnen bestaan die aan de moderne operationele eisen voldoet. Maar ook hiervan is het niet zeker of deze ontwikkeld wordt: er hebben zich nog geen kopers gemeld. Van de bestaande versie zijn er nu voor de eigen luchtmachten van Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje en Italië 620 besteld. Ook hier zijn nog geen exportorders geboekt.

De prijs van de Rafale en de Typhoon ligt dan ook aanmerkelijk hoger dan die van de JSF, terwijl hun prestaties op zijn best evenwaardig aan die van het Amerikaanse toestel kunnen zijn, zonder dat zij beschikken over de radaronzichtbaarheid ('stealth') van de laatste. Op grond van militaire vereisten en prijs-kwaliteit-verhouding ligt de keus daarom voor de hand.

Maar die keuze wordt op twee manieren vertroebeld. Het eerste is het aanbod aan de Nederlandse defensie-industrie van de producent van de JSF, Lockheed Martin, om mee te doen aan de ontwikkelingsfase, iets waarvoor de overheid dan wel 450 miljoen euro op tafel moet leggen in ruil voor toekomstige afzet en winst. Dit aanbod wordt nu door Lockheed Martin en de Amerikaanse regering gebruikt om Nederland op korte termijn tot een definitieve beslissing te dwingen.

Zo worden dubieuze industriepolitieke overwegingen gebruikt om de aankoop van een gevechtsvliegtuig af te dwingen, waardoor de ruimte om te onderhandelen over aankoopprijs, uitrusting, onderhoudscontracten en dergelijke, sterk wordt ingeperkt. Het economische voordeel is onzeker en het is de vraag of langs deze weg werkelijk de technologische innovatie wordt bereikt waar het om te doen zou moeten zijn. Als de propositie van Lockheed Martin inderdaad zo aantrekkelijk is voor de defensie-industrie, waarom wil deze dan niet zelf de kosten van deelname op zich nemen? En omgekeerd: als Lockheed Martin Nederlandse bedrijven wil inschakelen op basis van hun kwaliteit, waarom doet het dat dan niet gewoon?

De tweede kwestie is de vraag of Nederland niet voor een 'Europees' toestel moet kiezen, want dat zou goed zijn voor de Europese defensie-industrie. En een Europese defensie-industrie zou de basis moeten vormen van een Europese krijgsmacht die zelfstandig kan opereren. Deze redenering klopt van geen kant. Er is geen 'Europees' gevechtsvliegtuig. De Rafale is Frans, de Eurofighter is Brits-Duits-Spaans-Italiaans. Die toestellen worden niet Europees doordat Nederland ze koopt en evenmin wordt daardoor de Europese defensie-industrie versterkt.

De staten in Europa met een omvangrijke militaire productie zijn nooit bereid geweest die te europeaniseren en nu is het te laat. In de afgelopen tien jaar zijn drie militair-industriële conglomeraten in Europa ontstaan: BAE Systems, EADS en Thales. BAE Systems heet zo sinds British Aerospace het Brits-Amerikaanse GEC-Marconi overnam en noemt zich sindsdien de grootste Europese defensie-industrie in de VS en de grootste Amerikaanse in Europa. Thales, waarvan Hollandse Signaal als Thales Nederland deel uitmaakt, is ruim een jaar geleden een strategische alliantie aangegaan met Raytheon, een van de vier overgebleven defensieconglomeraten in de VS. Ik verwacht dat op niet al te lange termijn EADS zijn samenwerkingsverband met Northrop Grumman verder uitbreidt.

Achtergrond van deze ontwikkeling is dat de Europese defensiemarkt domweg te klein is om daar winstgevend voor te produceren. En sinds de meeste defensie-industrieën niet meer staatsbedrijven zijn, maar op een wereldmarkt moeten overleven, is dat een basiseis. Kortom: er is helemaal geen 'Europese optie', als het om de opvolger van de F-16 gaat.

De Nederlandse regering zou zich moeten laten leiden door de vraag wat het beste vliegtuig voor de laagste prijs is. Zulk 'kopen van de plank' is in het verleden vrijwel steeds de verstandigste politiek geweest en het ziet er niet naar uit dat het in deze kwestie anders ligt.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
26-01-2002

« Terug naar het overzicht