Keizerrijk zonder keizer

De economische veranderingen leiden ertoe dat de territoriale basis van de moderne politiek zoals die eeuwenlang heeft bestaan, ter discussie wordt gesteld.'

Aldus Jean-Marie Guehenno, in zijn La fin de la democratie, waarvan zojuist een Nederlandse vertaling is uitgekomen. 'Ter discussie stellen' is met zo'n titel een understatement.

Op weg naar het jaar tweeduizend worden tegenwoordig overal 'eindes' aangekondigd, van de staat, van de geschiedenis, van de politiek en nu dus van de democratie. Al deze 'eindes' hebben overigens met elkaar te maken, want de kern van Guehenno's argument is dit: democratie zoals wij die nu een kleine twee eeuwen kennen (en in het grootste deel van die tijd meer als idee dan als realiteit), is altijd rechtstreeks gekoppeld geweest aan de staat. Als de staat verdwijnt, gaat dus ook de democratie ten onder.

En de staat gaat ten onder. De staat, dat is voor Guehenno in de eerste plaats een geografische ruimte, grond waarover eigendomsrechten worden uitgeoefend. Zo is de staat in Europa ontstaan uit de vervallen erfenis van het Romeinse Rijk. Aan die staat, waarin een bepaalde geografische ruimte samenvalt met bepaalde politieke instituties, is volgens hem nu een eind aan het komen.

Het duidelijkst is dat te zien in die 'staten' die nooit op een historisch patroon zijn gebaseerd zoals de 'nieuwe' staten in Afrika, met hun ooit door kolonisatoren naar willekeur getrokken grenzen. Daar ziet men wanhopige, maar allemaal mislukte pogingen, om binnen het afgebakende gebied een 'natie' te scheppen. Maar dat mislukt en waar geen afgebakende naties zijn ontstaan op basis van een gedeeld historisch bewustzijn, en ook niet het Europese territoriale principe vanzelfsprekend is, dringen andere identificatieprincipes zich naar voren: die van (etnische) gemeenschap, of van religie of ras.

Hier ziet men overigens wel dat er een Franse auteur aan het woord is. Alleen Fransen geloven nog dat de Franse staat de belichaming is van de Franse natie. In werkelijkheid is het precies andersom gegaan: het heeft meer dan een eeuw van nietsontziende staatsinterventie in onderwijs, cultuur en administratie gekost voordat er een Franse natie was die samenviel met de Franse staat. Aan het begin van achttiende eeuw sprak de overgrote meerderheid van de inwoners van Frankrijk geen Frans, aan het eind van die eeuw wel.

Wat Guehenno had moeten uitleggen is waarom sommige staten wel zijn geslaagd in de opbouw van een natie, die niet op etnische of religieuze criteria is gebaseerd, maar op die van een (cultureel en politiek gedefinieerde) lotsgemeenschap. Want dat is toch altijd het mooie van Frankrijk: iedereen die zich assimileert, of hij nu van Poolse, Afrikaanse of Vietnamese afkomst is, is Fransman.

Er is overigens meer Frans aan dit korte traktaat, in de opzet waarvan Guehenno zegt zijn voorbeeld in Machiavelli's II Principe te hebben gezocht. In tegenstelling tot het harde, om niet te zeggen brute proza van de Florentijn, leest Het einde van de democratie vaak als een tekst waarop dun matglas is gelamineerd. Voorbeelden laat ik hier maar achterwege, want dit tekort wordt meer dan gecompenseerd door het belang van het boek.

De nationale staat buiten de ontwikkelde wereld mislukt dus, maar ook de 'echte' staten zijn tot ondergang gedoemd, eenvoudigweg omdat het karakter van de moderne wereld geen belang meer hecht aan territorialiteit. Veel belangrijker is informatie, de toegang tot informatiestromen en het beheer daarvan. De mobiliteit van mensen en kapitaal houdt geen rekening meer met nationale grenzen, en daarmee vervalt het vermogen van staten om - onder meer door middel van belastingheffing - solidariteit tussen zijn burgers af te dwingen en collectieve voorzieningen in stand te houden. Als dat zo is, verdwijnt ook de mogelijkheid van politiek, van publiek debat en van staatsburgerschap. Wat over blijft zijn marktrelaties, waarmee ieder voor zichzelf het onderste uit de kan probeert te halen, zonder dat er nog een instantie is die opkomt voor het algemeen belang.

Hier brengt Guehenno inderdaad een omineuze trend in kaart. Maar wat gebeurt er als de staat ten onder gaat? Daar is hij veel minder helder en overtuigend. Hij spreekt over het ontstaan van een keizerrijk, een eoFCUFo*age imperial, en trekt allemaal parallellen met het Romeinse Keizerrijk. Een keizerrijk 'zonder natuurlijk grondgebied waarin bovendien geen enkele groep aanspraak kan maken op een vanzelfsprekend leiderschap'. Vrijwel al die parallellen overtuigen niet, al was het alleen maar omdat het kenmerkende van het Romeinse Keizerrijk nu juist was dat er wel een duidelijke en als zodanig erkende centrale macht bestond: de keizer. En anders dan hij beweert, waren de territoriale grenzen van dat rijk van eminent belang.

De parallel die wel opgaat is dat politiek in dat keizerrijk niet meer bestond, niet als publieke zaak (respublica), hoogstens als intriges aan het hof. Guehenno wijst erop dat de Stoische filosofen, zoals Seneca, er toen in slaagden het politieke denken te transformeren in een persoonlijke zedenleer, die zich afsloot van de wereld van de macht.

Dat is mooi gevonden, hoewel geen prettig vooruitzicht, zoals men veel treffends in dit boek kan tegenkomen dat tot nadere overdenking prikkelt. Toch draagt het boek ook de sporen van ernstig amateurisme, hoe begaafd deze amateur ook is (Guehenno is een Franse diplomaat die nu ambassadeur is bij de WEU in Brussel). Maar in de wetenschap der politiek is het vaak aan amateurs om vergezichten te bieden waar de professionals nooit aan toekomen.

Jean-Marie Guehenno: Het einde van de democratie, uitg. Lannoo, Tiel, 126 blz., ISBN90 209 2430 3

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
31-08-1994

« Terug naar het overzicht