Kennis van zaken en tegendraadsheid

Op de omslag van dit boek zien wij de revolutionair Marat doodbloeden in zijn bad. Volgens Rob Hartmans verdiende Marat dit lot. De auteur beschouwt hem als de personificatie van een bepaald type intellectueel, namelijk zij 'die het volk ophitsen in naam van een ongrijpbaar ideaal'. Dat er niet meer succesvolle Charlotte Cordays zijn geweest - zij stak met in Hartmans' ogen politiek correcte motieven Marat dood - betreurt hij dan ook onomwonden.

Maar niet alle intellectuelen zijn als Marat. Dit prikkelende en informatieve boek komt voort uit een dubbele deceptie van de auteur. Eerst moest hij ontdekken dat het begrip 'linkse intellectueel' helemaal niet een pleonasme is, zoals hij van Harry Mulisch had geleerd. 'Het duurde even', schrijft hij in zijn woord vooraf, 'eer ik erachter kwam dat voor Mulisch eigenlijk hetzelfde gold als wat Jacques de Kadt schreef over Sartre, namelijk dat zijn literaire werk weliswaar middelmatig is, maar dat wat hij als romancier presteert oneindig veel hoger staat dan wat hij als filosoof te berde brengt'.

De ontdekking dat er naast 'linkse' ook 'rechtse' intellectuelen bestaan leidde echter tot een tweede deceptie. 'Links' en 'rechts' bleken geen geschikte ijkpunten bij het beoordelen van politieke denkers. Relevant zijn eerder tegenstellingen als 'pragmatisch' versus 'utopisch', of 'concreet' versus 'abstract'.

Wat Hartmans zich voor ogen stelt in dit boek is de 'ware' intellectueel te scheiden van de 'valse'. De eersten beseffen dat hun scherpzinnigheid betaald wordt met een zekere eenzijdigheid en zijn daarom bereid hun eigen werk kritisch te bezien. De tweede 'koesteren hun oogkleppen als waren het optische instrumenten van ongekende precisie'.

De kracht van deze verzameling artikelen berust niet op Hartmans' programma, maar op de wijze waarop hij dit uitvoert. Echte essays en uitvoerige portretten ontbreken, maar de vignetten die Hartmans tekent van een bonte verzameling voor het merendeel twintigste-eeuwse denkers zijn scherp en goed geschreven; zij berusten op kennis van zaken en een desnoods botte oordeelskracht.

Bovendien is er sprake van een aangename varieteit. Onder anderen Benedictus de Spinoza, Edmund Burke, Bertrand Russell, Oswald Spengler, Ernst Junger, Golo Mann, maar ook Jan Romein en Loe de Jong, zijn onderwerp van bespreking. In een bundel als deze verwacht men een opstel over Isaiah Berlin, maar allerminst een over de theoloog Klaas Schilder, oprichter van de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt), waarvan het Gereformeerd Politiek Verbond en het 'Nederlands Dagblad' nog steeds de politieke, respectievelijk journalistieke uitdrukking vormen. Over Schilder schrijft Hartmans met een zekere warmte, want hoe onbuigzaam en dogmatisch deze als theoloog ook mocht zijn, hij was allerminst een obscurantist. Zijn intellectuele overtuiging kreeg juist in kritiek op anderen gestalte. 'Wie niet polemiseert is niet bekeerd', luidde een van Schilders uitgangspunten.

Hartmans beschouwing over de vorig jaar op honderdjarige leeftijd overleden Arthur Lehning is karakteristiek voor de voornaamste kwaliteit van dit boek: de combinatie van tegendraadsheid en kennis van zaken. Daar kan men de trefzekere korzeligheid van zijn stijl bij optellen.

In dit geval maakt Hartmans korte metten met de P.C. Hooftprijs voor essayistiek die Lehning op 99-jarige leeftijd werd toegekend en de lof die hem kort daarna in necrologieen ten deel viel. Lehning was een verdienstelijk historicus, maar geen essayist van betekenis, constateert Hartmans droog. Trouwens, zijn hoofdwerk als historicus, de uitgave van het verzameld werk van de Russische anarchist Bakoenin, bleef verre van voltooid. Misschien niet vreemd voor een tekstbezorger die het Russisch zelf niet meester was.

Maar eigenlijk typeerde het Lehning juist dat hij de taal van zijn held niet kon lezen, aldus Hartmans. Hij was altijd buitenstaander, een welgestelde intellectueel die nooit daadwerkelijk op wenste te treden - Hartmans weet met moeite het woord 'salonanarchist' te vermijden.

Vervolgens krijgen de late bewonderaars van Lehning veeg na veeg uit de pan. Enerzijds omdat zij hem als politiek denker feteerden, terwijl zij over de inhoud van die ideeen evenmin iets te zeggen hadden als over de feitelijke afwezigheid van enig politiek engagement van de prijswinnaar. Anderzijds omdat ze niet wisten waar ze het over hadden. Zo wrijft Hartmans de journaliste Elsbeth Etty aan dat zij bij de toekenning van de P.C. Hooftprijs de hoop opschreef dat Lehning het prijsgeld zou besteden aan een heruitgave van i10, het avant-garde-tijdschrift uit de jaren twintig waarop zijn reputatie vooral berust. Van Hartmans krijgt ze te horen dat die herdruk al in 1979 is verschenen en dat de laatste exemplaren kort voor de publikatie van haar stukje waren verramsjt.

Dit is een aangenaam boek om te lezen. Je steekt er veel van op over de denkers die Hartmans onder het mes neemt. Niet alleen in dit opzicht toont hij zich een waardig erfgenaam van Jacques de Kadt, de belangrijkste Nederlandse politieke denker van de twintigste eeuw. Dat geldt ook voor zijn scherpe, maar geargumenteerde conclusies.

Maar de analyses van De Kadt, Schilder en van Willem Banning, die Hartmans naast De Kadt als inspirator noemt, zijn altijd gebaseerd op een idee hoe de wereld in elkaar zou moeten zitten. Zo'n perspectief ontbreekt bij Hartmans. Onderhuids is het er wel. Het enige tekort van deze voortreffelijke politieke essayistiek is echter Hartmans definitie van zichzelf als 'kritische criticus' - en niets meer.

Rob Hartmans: Vaarwel dan! Essays over intellectuelen en hun illusies, Aspekt, fl. 39,90

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-08-2000

« Terug naar het overzicht