Kleinere klassen!
ALTIJD IS de verhouding tussen wetenschap en politiek precair. Op het oog is er niets aan de hand. De wetenschap zoekt uit hoe de dingen in elkaar zitten; op grond daarvan komt de politiek tot gegronde beslissingen.
In werkelijkheid ziet de weg van kennis tot beleid er heel anders uit. Natte-vingerwerk, ideologische vooroordelen, politiek opportunisme en intellectuele gemakzucht (voorzover deze vier al van elkaar te onderscheiden zijn) tellen veel zwaarder dan bevind van zaken. Merkwaardig genoeg worden de politieke besluiten die daarop gebaseerd zijn, niettemin meestal juist verdedigd als wetenschappelijk verantwoord. Volksvertegenwoordigers meten zich daarbij doodgemoedereerd de toga's van hoogleraren en de status van onderzoekers aan.
Een absurd voorbeeld vormt het succesvolle verzet van regeringspartij VVD tegen het door de regering voorgestelde experiment met drugsverslaafden. De VVD vond de steekproef te groot, een tien keer zo kleine was haar wel genoeg. De partij kreeg haar zin.
Ik ben godzijdank geen Kamerlid en heb het 'dossier' dus niet gelezen. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de volksvertegenwoordiging uit te maken of de overheid een experiment moet ondernemen met drugsverslaafden, teneinde uit vinden of het hun gratis ter beschikking stellen van verdovende middelen de drugsoverlast terugdringt.
Zo'n experiment brengt met zich mee dat uit het gezelschap van drugsverslaafden een representatieve steekproef wordt getrokken die mee mag doen. Hoe groot die steekproef moet zijn, is echter een kwestie van sociaal-wetenschappelijke expertise en geen politieke keuze. Dat is het nu toch geworden, dankzij de intellectuele achterlijkheid van de VVD-fractie. Logischerwijs moet die nu ook bij wet vaststellen hoe groot de steekproeven van marktbureaus mogen zijn bij onderzoek naar kiezersvoorkeuren, of naar de voorliefde van de consument voor zeeppoeders.
De twee andere regeringspartijen doen echter in dit opzicht niet onder voor de liberalen. Zowel D66 als de PvdA schijnen in hun (ontwerp)verkiezingsprogramma's - ik heb de tekst nog niet onder ogen gehad - honderden miljoenen uit te trekken voor de verkleining van klassen in het basisonderwijs. Een sympathiek voorstel, op het eerste gezicht. Maar is het ook ergens op gebaseerd ? Verkiezingsprogramma's zijn dikker dan ooit, maar een onderbouwing - behalve een financiele, en zelfs die niet altijd- ontbreekt steevast.
Bij het PvdA-programma is het voorstel tot klassenverkleining gelanceerd door de huidige staatssecretaresse, zeer behendig als onderwijspoliticus, maar een absolute nitwit als het om onderwijs gaat. Dat is op zichzelf niet bijzonder: de tragiek van het Nederlandse onderwijs is dat het al twintig jaar wordt bestierd door politici en beleidskundigen die niet eens beseffen dat zij van onderwijs geen benul hebben.
In dit geval presenteren de verkiezingsprogramma's niets meer dan het bestaande: vorig jaar besloot de regering al jaarlijks ruim een kwart miljard per jaar beschikbaar te stellen om de eerste vier klassen (tegenwoordig 'groepen' genoemd) op de basisschool kleiner te maken.
Dit gebeurde in feite naar aanleiding van de publicatie van onderzoeksresultaten uit de Verenigde Staten, die zouden aantonen dat een kleinere klassengrootte tot betere leerprestaties van kinderen leidt. In dit geval maakte geen enkele politieke partij zich druk om de grootte van de steekproef waarop dit onderzoek was gebaseerd.
Het onderwijs in de Verenigde Staten is niettemin heel anders georganiseerd dan in Nederland. Levert verkleining van de klassen hier echter werkelijk betere leerprestaties op? Onderzoek in Nederland heeft dat niet kunnen aantonen, legt Wim Meijnen, hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam, uit in het laatste nummer van Atheneum Illustre, het nogal geslaagde propagandablad van deze universiteit. Alle verrichte onderzoek heeft tot nu toe geen verband kunnen leggen tussen klassengrootte en leereffecten: 'Klassikaal lesgeven aan 40, 30 of zelfs 20 leerlingen levert dezelfde resultaten op.'
Volgens Meijnen zijn kleinere klassen wel een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde om de leerlingen tot betere prestaties te brengen. Doorslaggevend is of de leerkrachten bij kleinere klassen op een andere wijze les gaan geven. Dat doen zij als zij ervan overtuigd zijn dat dit zin heeft en als zij daartoe aangemoedigd worden. Het is echter niet waarschijnlijk dat vermindering van de gemiddelde klassengrootte van 30 naar 28 leerlingen enig effect sorteert, ook al kost dat een miljard gulden in vier jaar. Meijnen pleit daarom voor serieus onderzoek naar de voorwaarden waaronder verkleining van klassen werkelijk tot betere onderwijsresultaten leidt.
Het merkwaardige nu is dat 'de politiek' - het ministerie, de minister, de staatssecretaris, de 'onderwijsspecialisten' in de Tweede Kamer en de politieke partijen die verkiezingsprogramma's opstellen - resultaten van wetenschappelijk onderzoek, zoals door Meijnen gerapporteerd, negeert, maar op basis van vooroordeel bereid is honderden miljoenen aan belastinggeld over de balk te smijten.
Ik ben ervan overtuigd dat dit voorbeeld niet op zichzelf staat. Dat heeft alles te maken met een sfeer van gezapigheid, waarin politiek, politici en politieke partijen veel te weinig zelfkritisch te zijn en zich zelfgenoegzaam afschermen tegen kennis en kritiek van buitenaf - als die er al is.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 01-10-1997