KOLONIALE OORLOG

De grote oorlog is voorbij, maar de stofwolken boven Irak zijn nog lang niet neergeslagen. Colin Powell, de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, verklaarde vorige week dat Irak niet over kernwapens beschikt noch over faciliteiten die te maken. Dat is wel iets heel anders dan de Amerikaanse en Britse regering een jaar lang met grote stelligheid hebben beweerd. In september vorig jaar heette het nog dat Irak mogelijk nog maar enkele maanden verwijderd was van het bezit van kernwapens. In zijn presentatie voor de Veiligheidsraad op 5 februari betoogde Powell dat Irak aluminiumbuizen had ingevoerd voor ultracentrifuges, waarmee verrijkt uranium wordt gefabriceerd.

Volgens het rapport van de VN-wapeninspectie waren de buizen echter bestemd voor rakettechnologie. Conclusie na de oorlog: het Iraakse nucleaire programma is indertijd inderdaad effectief ontmanteld door de VN-wapeninspecties en Irak is, dankzij de internationale maatregelen ertegen, er na 1998 niet in geslaagd dat weer op te bouwen. Van een dreiging van Irak gebaseerd op nucleaire wapens is dus geen sprake geweest, iets wat ik op basis van de toen beschikbare informatie hier al op 2 november vorig jaar concludeerde.

Chemische en biologische wapens zijn in deze oorlog niet gebruikt door de Iraakse strijdkrachten. Het handvol geleide raketten dat ze afvuurden, kwam niet ver en had conventionele springstof als lading. Hoewel speciale Amerikaanse eenheden al vanaf het begin van de oorlog daarnaar op zoek zijn, is er nog geen spoor gevonden van massavernietigingswapens en productiefaciliteiten en wapensystemen waarmee ze kunnen worden ingezet.

Dat is toch wel zeer merkwaardig. Meer dan een jaar lang hebben Washington en Londen getamboereerd op het gevaar voor de wereldvrede, ja voor Amerika zelf, dat van de Iraakse massavernietigingswapens zou uitgaan. En zij zijn die oorlog niet begonnen, omdat ze hun voormalige vriend Saddam Hoessein zo'n verschrikkelijke tiran vonden of omdat ze van Irak een democratische staat wilden maken, maar omdat Saddams massavernietigingswapens een directe bedreiging van hun veiligheid zou zijn. Dat was het argument om niet langer met de wapeninspecties door te gaan, de VN en de Veiligheidsraad te negeren en een oorlog te beginnen.

Maar als die dreiging zo rechtstreeks aanwezig was, dan zouden de Verenigde Staten en Groot-Brittannie daarvoor toch over duidelijke en onweerlegbare bewijzen of aanwijzingen moeten beschikken? Daar heeft het echter altijd aan ontbroken. De diapresentatie van Colin Powell voor de Veiligheidsraad suggereerde dat Amerika met satellieten en andere spionagetechnieken al meer dan genoeg wist en in kaart had gebracht. Maar Hans Blix, het hoofd van het VN-inspectieteam dat moest controleren of Irak zijn chemische en biologische arsenalen had vernietigd, beklaagde zich erover dat hij bij zijn werk nauwelijks steun kreeg van de Amerikanen en dat wat Washington hem aan gegevens over de Iraakse massavernietigingswapens ter beschikking stelde, van weinig waarde was.

Als de zoekteams van Amerika er op den duur toch nog ingredienten voor chemische en biologische wapens aantreffen, zal er een zucht van verlichting in Washington te horen zijn. Maar dat verandert niets aan het feit dat toen zij de oorlog begonnen de Verenigde Staten en Groot-Brittannie dat hebben gedaan op basis van loze beschuldigingen. De legitimatie voor hun gewapend optreden die een resolutie van de Veiligheidsraad had verschaft, werd terzijde geschoven, met een beroep op noodweer. De onmiddellijke en rechtstreekse bedreiging die uitging van het Iraakse regime, met name zijn massavernietigingswapens, die moest de oorlog rechtvaardigen. In plaats van een volkenrechtelijke legitimatie werd zo een morele legitimatie opgeeist.

Paradoxaal genoeg heeft de oorlog nu in alle opzichten het loze karakter van deze tweede legitimatie aan het licht gebracht. Massavernietigingswapens zijn niet gevonden, laat staan gebruikt. (Volgens het CIA-rapport dat vorig jaar circuleerde, was de enige situatie waarin Saddam van zijn massavernietigingswapens gebruik zou maken die waarin het overleven van hem en zijn regime op het spel stond.) Zijn leger bleek nauwelijks in staat tot georganiseerd verzet.

Ondanks de overmatige media-aandacht weten wij vrijwel niets over de feitelijke toedracht van de gevechten. In de berichten was vaak sprake van 'hevige gevechten', maar dan ging het om schermutselingen van een bescheiden omvang. Van operaties waarbij complete brigades of divisies betrokken waren, is niets vernomen. Misschien omdat het Amerikaanse leger er inderdaad in is geslaagd met precisiebombardementen de concentratie en ontplooiing van Iraakse troepen onmogelijk te maken, misschien omdat die eenheden al daarvoor gedemoraliseerd en gedesintegreerd waren.

Het doet allemaal sterk denken aan een koloniale oorlog uit de negentiende eeuw waarbij de 'inboorlingen' meedogenloos met machinegeweren werden afgeslacht, en niet aan het uitschakelen van een bedreiging van de wereldvrede.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
26-04-2003

« Terug naar het overzicht