Landsbelang en dienstplicht
Er zijn twee redenen waarom de regering van de militaire dienstplicht af wil. Ze zijn geformuleerd in de Prioriteitennota die op 12 januari verscheen. De eerste reden is dat het 'maatschappelijk draagvlak' voor de dienstplicht kleiner wordt, omdat maar een klein deel van de dienstplichtige jongeren werkelijk onder de wapenen komt. Dat deel zou nog verder afnemen bij de in de nota voorziene inkrimping van de krijgsmacht.
Minstens zo belangrijk is de tweede reden. Het huidige beleid stipuleert dat dienstplichtigen slechts op basis van vrijwilligheid inzetbaar zijn voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties buiten het Navo-verdragsgebied. En de Prioriteitennota stelt nu juist dat zulke operaties de hoofdtaak van de krijgsmacht zullen worden. Daarom is volgens de nota een beroepsleger noodzakelijk.
Die noodzaak is nu al overduidelijk. Naar verluidt heeft minister Ter Beek in de afgelopen maanden al herhaaldelijk 'neen' moeten verkopen op verzoeken van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om Nederlandse eenheden voor vredesoperaties ter beschikking te stellen. Voor karweitjes als het verzorgen van verbindingen en transport is het nog wel mogelijk voldoende vrijwilligers te vinden, maar als het om grotere gevechtseenheden als een bataljon gaat, is dat kennelijk niet het geval.
Om onnaspeurlijke redenen is de legerleiding niet in staat een of meer bataljons samen te stellen uit vrijwilligers voor vredesoperaties en die daarvoor te trainen. Oud-minister Stemerdink wees erop dat dit indertijd wel kon, toen Nederland een infanteriebataljon leverde aan Unifil, de overigens vrijwel zinloos gebleken VNvredesoperatie in Libanon.
Suggestie
Nu de kans groot wordt dat een eventuele vredesregeling voor Bosnie-Hercegovina door een VN-macht van aanzienlijke omvang zal worden gecontroleerd en Nederland dan daden bij zijn harde woorden over de oorlog in ex-Joegoslavie moet voegen, zit de regering met de handen in het haar.
Inventief als immer kwam premier Lubbers vorige week met een 'suggestie'. Het beginsel van vrijwilligheid bij vredesoperaties zou wat minder vrijblijvend moeten worden uitgelegd. Een dienstplichtige die voor de deelname aan vredesoperaties ver weg tekent, moet daar niet aan de vliegtuigtrap van kunnen terugkomen. Het is een raar voorstel, waarvan niet duidelijk is wat erdoor wordt opgelost. Het probleem is immers niet dat op het laatste moment soldaten uit een compleet pantserinfanterie-bataljon stappen. Het probleem is dat er niet zo'n bataljon van vrijwilligers bestaat.
De minister-president deed zijn voorstel in dezelfde week als waarin een onderzoek van de militaire vakbond AFMP onder beroepsmilitairen aan het licht bracht, dat een meerderheid van hen niets voelt voor verplichte deelname aan VN-operaties, onder andere omdat deze niets te maken hebben met de grondwettelijke taak van de Nederlandse krijgsmacht. Eenderde van hen zou zelfs weigeren aan zulke operaties mee te doen.
Vanuit de Tweede Kamer is hierop gereageerd met de kamerbrede stelling dat zulke beroepsmilitairen dan maar ontslagen moeten worden. De Telegraaf klaagde in een hoofdredactioneel commentaar over een 'slappe, de krijgsmacht onwaardige houding' en concludeerde: " De wapenrok past Jan Salie niet."
Tegen zo'n brede consensus zou men haast niet in durven gaan. Maar de enquete toont op zijn minst aan dat degenen die het meest zijn betrokken bij de herstructurering van de krijgsmacht, de grondwettelijke taak daarvan niet op een lijn stellen met wat volgens de Prioriteitennota de eerste taak gaat worden. Dat gegeven kan niet met dreigementen over ontslag en schelden uit de weg worden geruimd.
Grondwettelijke taak
De grondwettelijke taak van de Nederlandse krijgsmacht is de bescherming van de belangen van de staat. Daaronder valt de verdediging van het grondgebied en van de onafhankelijkheid (artikelen 97 en 98 van de Grondwet). Al sinds jaar en dag wordt deze taak uitgevoerd in bondgenootschappelijk verband: dat van de Navo.
Zeker sinds de Tweede Kamer in 1987 de motie-Frinking aanvaardde, maakt de Nederlandse politiek een duidelijk, zij het impliciet onderscheid tussen deze grondwettelijke taak en operaties in het kader van vredeshandhaving onder verantwoordelijkheid van de VN. Tot de eerste zijn dienstplichtigen en beroepssoldaten verplicht, tot de tweede dienstplichtigen niet.
Dit onderscheid tussen grondwettelijke taak (die bij diezelfde motie is begrensd tot het verdragsgebied van de Navo) en 'vredeshandhaving' in het verband van de VN is nu misschien wel het voornaamste argument achter het voorstel in de Prioriteitennota om de dienstplicht af te schaffen en een beroepsleger te vormen. Het zijn dus niet alleen de beroepsmilitairen die een onderscheid maken tussen grondwettelijke taak en 'vredeshandhaving' in VN-verband. De politiek zelf heeft dat gedaan.
Maar tegelijkertijd wordt dat ontkend. Minister Ter Beek spreekt in een reactie op de kritiek die de Prioriteitennota heeft ontmoet, over een 'gekunsteld onderscheid tussen de verdediging van de nationale veiligheid en de bescherming van de internationale rechtsorde'. Het is de kernzin uit zijn verweer.
Gekunsteld
Hij heeft gelijk als hij dat onderscheid 'gekunsteld' noemt, althans tot op zekere hoogte. Ik zie bij voorbeeld niet in wat de relatie is tussen
ionale veiligheid en internationale rechtsorde als het gaat om de stationering van Nederlandse mariniers in Cambodja. Maar in andere gevallen is dat onderscheid betrekkelijk. Het laten doorgaan van de oorlog in ex-Joegoslavie, met als gevolg vluchtelingenstromen, verdere instabiliteit in OostEuropa en verzwakking van de Europese Gemeenschap, is een nagenoeg rechtstreekse bedreiging van de nationale veiligheid.
Ter Beek vergeet echter dat deze 'gekunsteldheid' een politiek feit is, onder andere veroorzaakt door de motie-Frinking. Zij is vervolgens uitgangspunt voor zijn voorstel de dienstplicht feitelijk af te schaffen.
Van twee dingen nu een: ofwel er is geen onderscheid tussen de handhaving van de nationale veiligheid en de verdediging van de internationale rechtsorde, of dat onderscheid is er wel. In het eerste geval moet de motieFrinking worden ingetrokken. Of liever gezegd (want de motie stelt niets anders dan dat dienstplichtigen slechts na instemming van de Kamer buiten het Navo-verdragsgebied kunnen worden ingezet): de minister moet in voorkomende gevallen voorstellen ook dienstplichtigen in te zetten voor vredesoperaties. Dan vervalt de voornaamste reden om de dienstplicht af te schaffen. Maar Ter Beek heeft geen enkele activiteit in deze richting ontplooid.
Als dat onderscheid tussen grondwettelijke taak en vredeshandhaving waar ook ter wereld er wel is, dient het duidelijk te worden geformuleerd. Alleen in een openbaar politiek debat kan per keer overtuigend worden aangetoond waarom de inzet van de Nederlandse krijgsmacht in overeenstemming kan worden geacht met de grondwettelijke taak van de krijgsmacht - hoe breed ook opgevat.
De motie-Frinking legde de grens bij het Navo-verdragsgebied. Dat was in 1987 een zinnig criterium. Nu de wereld zo ingrijpend is veranderd, is het een min of meer willekeurige scheidslijn. Maar Ter Beek heeft niet de moed gehad tussen deze twee - elk op zichzelf verdedigbare - mogelijkheden te kiezen.
Door een heldere standpuntbepaling over de grondwettelijke taak van de krijgsmacht te ontlopen, wordt de toekomstige Nederlandse krijgsmacht een uitzendleger, waarbij niet duidelijk is vastgesteld op welke gronden het kan en zal worden uitgezonden. Geen wonder dat het merendeel der uitzendkrachten daar niet voor voelt.
Onder Nederlandse militairen bestaat weinig animo voor deelname aan een internationale vredesoperatie in Bosnie, ondanks de mannentaal van onze politici, premier Lubbers en minister Ter Beek voorop. Zulke operaties behoren niet tot de grondwettelijke taak van de krijgsmacht, vinden de tegenstanders - en met enig recht. Volgens prof. B. A. G. M. Tromp, lid van de Adviesraad voor Vrede en Veiligheid en hoogleraar internationale betrekkingen, moet daarover eerst helderheid komen.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Het Parool
- Datum verschijning
- 16-03-1993