Lijphart was op tijd weg

OPGELEID ALS socioloog, heb ik nooit zo'n hoge dunk gehad van politicologie, de academische discipline waarin ik nu meestentijds werkzaam ben. De meeste politicologie beperkt zich tot formele aspecten van de politiek, zoals de formatie van kabinetten en de analyse van de voorkeuren van kiezers. De meer fundamentele processen van politieke machtsvorming en de historische dimensie daarvan bleven het terrein van politieke sociologen en historici. Daar voel ik mij meer thuis.

Toch heb ik een grote waardering voor het werk van Arend Lijphart, de Nederlands-Amerikaanse politicoloog die nationaal en internationaal zijn reputatie vestigde met zijn studie over Nederland in het tijdperk van de verzuiling: Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (1968). Hij presenteerde in dat boek op een even heldere als elegante wijze een interpretatie van het functioneren van de Nederlandse politiek tussen 1917 en 1965.

Deze abstraheerde van de min of meer parallelle, meer historisch-sociologische analyse van zijn vriend en Leidse collega Hans Daalder. Mede daarom is Lijpharts boek sinds jaar en dag onder politicologen internationaal het standaardwerk over de politiek in Nederland.

Dit levert wel problemen op in hedendaagse discussies - te veel niet-Nederlandse politicologen denken dat het er hier nog altijd zo toegaat als ten tijde van de verzuiling. Maar als de reputatie van Lijphart gevestigd is op zijn studie over Nederland, dan is zijn betekenis toch dat hij op grond daarvan een algemene theorie over democratische politieke stelsels heeft ontwikkeld en in de loop van de jaren heeft verfijnd. Deze is gebaseerd op het onderscheid tussen meerderheids- en consensusdemocratie, tussen presidentiele en parlementaire stelsels.

Lang geleden vonden niet alleen politicologen dat een echte democratie gebaseerd moest zijn op een tweepartijenstelsel of een keuze tussen personen, zoals tussen presidentskandidaten. Het Nederlandse politieke stelsel - veel partijen, coalitieregeringen - deugde volgens deze opvatting niet. In zijn laatste studie, Patterns ofDemocracy (1999), een vergelijking tussen 36 democratische staten, komt Lijphart tot de conclusie dat presidentiele stelsels in democratisch opzicht altijd de mindere zijn van parlementaire. Het is een boodschap die in Nederland nog altijd niet tot D66 is doorgedrongen.

Spelregels is the name of the game bij Lijphart. Typerend is zijn commentaar op de presidentsverkiezingen in de VS, die overigens een treurige demonstratie boden van zijn stelling over de tekorten van presidentiele stelsels. De hertellingen in Florida zullen binnenkort zonneklaar bewijzen dat Al Gore en niet George Bush daar de meerderheid van de uitgebrachte stemmen heeft behaald. Volgens Lijphart kan Gore dan alsnog president worden. Daarvoor is nodig dat Dick Cheyney aftreedt als vice-president. Bush kan dan in diens plaats Gore benoemen. Vervolgens treedt Bush af en volgt Gore hem op. Dit scenario veronderstelt dat Bush c.s. zich aan de spelregels van de democratie houden. Tja.

Lijphart krijgt vandaag een eredoctoraat aan de Universiteit Leiden (vroeger de Rijksuniversiteit Leiden, maar vanwege een voorlichtersgril en ten koste van onderwijs en onderzoek - nieuwe briefhoofden en dergelijke kosten ook geld - een paar jaar geleden omgedoopt). Het eredoctoraat is hem toegekend in de faculteit sociale wetenschappen, waaronder politieke wetenschappen tegenwoordig grotendeels ressorteert.

Destijds, toen Lijphart in Leiden doceerde (1968-1978), maakte politieke wetenschappen deel uit van de rechtenfaculteit. Toentertijd was deze faculteit nog onbetwist het puikje van de Nederlandse academie op het gebied van de gammawetenschappen. Twee weken voor Lijpharts eredoctoraat is het bestuur ervan afgezet en is een buitenstaander en niet-jurist, dr. Th. Quene, tot interim-decaan benoemd om schoon schip te maken, zoals dat heet.

Wat is er misgegaan? Ik verzin drie oorzaken.

De eerste is de financiering. Rechten was de goedkoopste studie: 'een werkgroep' telde al gauw vijftig studenten (in een betastudie zijn dat er gemiddeld zeven). Toen het aantal studenten terugliep, vond het college van bestuur dat geen reden een redelijker studentdocentverhouding te honoreren, maar kortte het het budget.

De tweede oorzaak is de stompzinnige Wet modernisering universitair bestuur (MUB), die onder minister Ritzen werd ingevoerd. Deze hield in de afschaffing van democratie en inspraak en de instelling van een hierarchisch bestuur, dat al niet geschikt zou zijn voor het Vreemdelingenlegioen in de negentiende eeuw, laat staan voor een gemeenschap van hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaars.

De derde is de invoering van een nieuw administratief-boekhoudkundig systeem (SAP) dat na bijna drie jaar nog steeds niet functioneert.

Lijphart verkoos indertijd zijn academische carriere in San Diego te vervolgen, vanwege de uitwassen van de universitaire democratisering. Op tijd: nu had hij dat moeten doen vanwege de politieke verwaarlozing en bestuurlijke incompetentie bij de Nederlandse universiteiten.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
08-02-2001

« Terug naar het overzicht