Lusteloos en weinig ambities

VOLGENS CDA-LEIDER Jan Peter Balkenende moest het afgelopen zijn met de gedetailleerde regeerakkoorden die bij de formatie van het eerste en het tweede paarse kabinet een hoogtepunt bereikten. Het document waarop CDA, LPF en VVD zich onder leiding van informateur Piet Hein Donner verenigden, heet daarom 'strategisch akkoord'. Maar het telt meer pagina's dan de meeste regeerakkoorden uit het verleden.

Van die 45 pagina's is driekwart pagina uitgetrokken voor Europese samenwerking en een halve voor buitenlandse zaken, ontwikkelingssamenwerking en defensie. Het is verleidelijk deze hoeveelheid tekst gelijk te stellen aan het relatieve belang dat aan deze onderwerpen wordt gehecht. Dit is mij een wat al te gemakkelijke conclusie. In zo'n redenering zou toch ook betrokken moeten worden wat de inhoud van die een en een kwart pagina is.

Helaas neemt die inhoud niet de indruk weg dat de nieuwe regeerders weinig affiniteit hebben met het buitenland- en defensiebeleid. De tekst bevat veel dooddoeners. 'Het kabinet dient voorstellen ter zake, zoals voorstellen van de Europese Conventie, op hun merites te beoordelen', staat er bijvoorbeeld. Waarom zo'n zin in een document als dit opgenomen? Dat zou alleen maar zin hebben als het tegenovergestelde een reele mogelijkheid was. 'Het kabinet zal in het vervolg voorstellen niet op hun merites beoordelen.' Zo'n zin had wel thuis gehoord in een regeerakkoord.

De informateur en zijn gesprekspartners hadden het overigens veel korter kunnen houden. Zij hadden kunnen volstaan met de mededeling: 'Wij zijn van plan het beleid van het vorige kabinet op de terreinen van de buitenlandse politiek, de defensie en de ontwikkelingssamenwerking in grote lijnen voort te zetten.'

De indruk van lusteloosheid en gebrek aan enige ambitie of zorg die uit dit document onmiskenbaar naar voren komt, wordt nog versterkt door het feit dat de drie aanstaande coalitiepartijen Defensie en Buitenlandse Zaken als hete aardappelen hebben behandeld. Ze wilden alledrie graag dat een ander bewindslieden voor deze departementen leverde, en het allerliefst dat ze niet bestonden, zodat er ruimte zou zijn voor twee andere 'zware' binnenlandse ministeries.

Hieruit spreekt een ernstige misvatting over wat voor Nederland politieke prioriteiten zijn. Sommigen bestempelen de binnenwaartse blik van het 'strategisch akkoord' wel als een vorm van 'renationalisering'. Maar daarmee slaan zij de plank mis. Renationalisering is juist de wijze waarop Nederland zich welbewust moet aanpassen aan de veranderende internationale context.

Dit vraagt zowel voor de buitenlandse politiek als voor defensie om een doordacht en inventief beleid, juist in de komende vier jaar. De betrekkelijk vaste parameters die hier na de Tweede Wereldoorlog hebben gegolden, zijn namelijk in hoog tempo aan het verkruimelen.

Europese integratie was voor ons land de methode om zijn economische positie te versterken en zijn politieke gewicht te laten gelden. Het is zeer de vraag of deze twee doelstellingen nog kunnen worden gerealiseerd bij de voorgenomen uitbreiding van de Europese Unie en een andere politieke besluitvorming in de EU, waarover de Europese Conventie nu voorstellen bedenkt.

De tweede pijler van de Nederlandse autonomie was de transatlantische band, vooral georganiseerd door middel van de Navo. De afgelopen anderhalf jaar is echter duidelijk geworden dat de huidige regering van de Verenigde Staten de Europese Navo-lidstaten niet beschouwt als bondgenoten, maar als vazallen. Na 11 september heeft de Navo in hoog tempo aan relevantie ingeboet. Dezer dagen beraadslaagt de Amerikaanse volksvertegenwoordiging over wat ze daar de The Hague Invasion Act noemen, een wet die de VS in staat stelt in strijd met alle volkenrechtelijke beginselen ons land aan te vallen om Amerikaanse militairen te bevrijden die hier vast zouden kunnen zitten in afwachting van berechting door het Internationaal Strafhof in Den Haag.

Deze ontwikkelingen vragen om een buitenlandse politiek die daarop weloverwogen inspeelt, niet om voortzetting van de traditionele, afwachtende opstelling.

Voor defensie geldt hetzelfde. In de Koude Oorlog was de krijgsmacht onderdeel van het immense Navo-apparaat, dat maar op een scenario was voorbereid: een massale aanval uit het Oosten. Daar kwam geen Nederlandse politiek aan te pas. Nu echter is de krijgsmacht veel meer dan vroeger een instrument van buitenlandse politiek geworden, ook al treden Nederlandse militairen steeds op in internationale verbanden voor conflictpreventie, vredeshandhaving of het afdwingen van vrede, zoals in Kosovo. Daarnaast zal de krijgsmacht steeds meer bijdragen aan de bestrijding van terrorisme en internationaal georganiseerde misdaad.

Dit alles vraagt om ingrijpende wijzigingen in de organisatie en structuur van het defensieapparaat. In de regeringsvorming die nu plaatsvindt ontbreekt het echter aan elke aandacht voor de urgentie van deze vraagstukken.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
11-07-2002

« Terug naar het overzicht