Macht in Nederland

De macht in Nederland is een onderwerp dat velen al decennia boeit. De eerste poging 'de macht' in kaart te brengen ging de geschiedenis in als 'de tweehonderd van Mertens' en nog altijd boeit het thema. In twee recente boeken - 'XXL' en 'Atlas van de Macht' - werden nieuwe pogingen gedaan. Maar ontleed is het probleem nog altijd niet.

OP 19 OKTOBER 1968 hield de voorzit- ter van het Nederlands Katholiek Vakverbond (dat in 1982 met het so- cialistische NVV zou fuseren tot de huidige FNV), P.J.J. Mertens, in Sneek een rede die allerwegen opschudding veroorzaakte. De kern ervan komt in de twee volgende citaten naar voren:

'De gehele economie in ons land is in handen van rond tweehonderd personen. Van een groep mensen die elkaar goed kennen en elkaar frequent ontmoeten in verschillende colleges. Het is een evenzo deskundige, financieel sterke als beangstigende groep.'

En:

'Grote ondernemingen zijn door het lijnenspel in ons land in staat een niet gering deel van het nationale beleid te bepalen en invloed uit te oefenen op de loon- en werkgelegenheidspolitiek in ons land. Zij hebben op allerlei plaatsen hun schaakstukken staan, steeds onder een ander etiket, dat men door gebrek aan inzicht in de onderlinge verhoudingen niet kan thuisbrengen.'

Onlangs onthulde de econoom Victor Halberstadt dat Mertens zich had gebaseerd op materiaal dat onder andere door hem was verzameld voor een Vara-documentaire.

De 'tweehonderd van Mertens' werden een begrip in Nederland. In kranten en tijdschriften verschenen lijsten van mensen die van 'de tweehonderd' deel zouden uitmaken. Maar in het verhaal van Mertens ging het eigenlijk niet om personen - het ging om de functies die dezen bekleedden. En dan niet eens zozeer om die functies op zichzelf, als om het 'lijnenspel' daartussen. Mertens gaf daarvan zelf al voorbeelden: hoe de toenmalige president-curator van de toenmalige Economische Hogeschool Tilburg tegelijkertijd ook commissaris was van de Machinefabriek Breda, en in dat laatste college zitting had samen met de voorzitter van de Sociaal Economische Raad. En dat waren niet hun enige dubbelfuncties.

De rede van Mertens en de publieke discussie die daarop volgde, inspireerden de Amsterdamse politicoloog Mokken tot een onderzoek naar zulke dubbelfuncties bij bedrijven en overheid. Met als peiljaar 1969 bracht het resultaat, Graven naar macht (1975), dubbelfuncties in kaart van leden van directies en raden van commissarissen (of daarmee vergelijkbare bestuursorganen) van de 86 belangrijkste bedrijven (64) en financiele instellingen (22) in Nederland. De onderzoekers vatten deze dubbelfuncties als communicatiekanaal tussen twee instellingen, om wederzijds informatie door te geven en macht uit te oefenen. Deze potentiele macht wordt volgens Mokken c.s. feitelijke macht, als de bezitter van de dubbelfunctie over een informatievoorsprong ten opzichte van andere deelnemers aan het besluitvormingsproces beschikt.

Het netwerk van het geheel van dubbelfuncties had een opvallende structuur: 84 van de 86 onderzochte bedrijven en instellingen bleken door een of meer dubbelfuncties met elkaar verbonden. In totaal ging het om 873 dubbelfuncties, gedragen door 195 personen.

In dit dicht verweven netwerk trof men een kern van zeventien bedrijven aan, vooral financiele instellingen, met name handelsbanken. Daar was de macht om zo te zeggen geconcentreerd, macht namelijk op terreinen als kapitaalverschaffing, liquiditeits- en rendementsbewaking, maar ook op dat van strategische informatie als het gaat om overnames, fusies, valuta-ontwikkelingen en dergelijke. Dit centrum was bepaald niet pluralistisch te noemen: degenen die er deel van uitmaakten waren niet alleen onderling door dubbelfuncties hecht verbonden. Volgens Mokken c.s. coordineerden zij hun beleid in een mate dat men van een kartel kan spreken.

DAT WAS dertig jaar geleden. Dit beeld van de (economische) macht weerspie- gelde een toen recente ontwikkeling. Grote bedrijven zijn in Nederland van betrekkelijk recente datum. Zij ontstonden vrijwel allemaal in de decennia voor of vlak na de eeuwwisseling, net als vakbonden en politieke partijen, en op de achtergrond speelde een overeenkomstig motief: de onvoorspelbaarheid van kapitalistische marktwerking onder controle brengen, bij de grote bedrijven door leverantie en produktie van afzonderlijke halffabrikaten en grondstoffen in eigen hand te nemen.

In de jaren zestig verloren de grote bedrijven echter een noodzakelijk element in de autonomie ten opzichte van de markt die zij in de voorgaande eeuw hadden bevochten: zij konden hun investeringen niet langer uit eigen vermogen financieren. Graven naar macht maakte dat aanschouwelijk, door de centrale plaats in het economisch proces van het bankwezen te onthullen. Men kan er zeker van zijn dat deze in de afgelopen jaren alleen maar aan belang heeft gewonnen. En als hier, zoals Mokken c.s. stelden, in feite van een kartel sprake is, dan is dat een kartel waar het ministerie van Economische Zaken en het luidruchtige legertje van neoliberale economen met hun wapperende vlaggetjes over marktwerking en deregulering zorgvuldig stilzwijgen in acht nemen.

Kort geleden zijn er twee studies verschenen die het thema van Mertens hebben geactualiseerd. Niet dat er in de tussentijd geen aandacht aan is besteed. Het publiceren van lijstjes van 'de machtigste Nederlanders' is al jaren een geliefd onderwerp als redacties van managementsbladen niets anders weten te verzinnen. Op colleges stel ik graag het artikel De macht uit Quote (december 1993) aan de kaak. De machtigste van de 'honderd machtigste mensen in Nederland' was volgens de redactie van dit blad Peter Appeldoorn, toentertijd baas van het uitgeversconcern Wegener ('Peter de Grote' moet zijn bijnaam in het bedrijf zijn geweest), ondertussen alweer van het machtstoneel verdwenen. Op de lijst stonden verder onder meer de Brennikmeijers (collectief op plaats 13), Youp van 't Hek (32), Erwin Kroll (49), koningin Beatrix (64) en Arie van der Zwan (100). Helaas liet de redactie elke uitleg achterwege over de criteria die tot deze rangorde had geleid. Inmiddels is Quote overgegaan op het publiceren van een lijst van de vijfhonderd rijkste Nederlanders. Rijkdom is heel wat gemakkelijker te meten dan macht.

Want macht is heel moeilijk te meten. Wie van iemand zegt dat hij macht heeft, zou dan ook moeten kunnen aangeven over welke mensen die macht wordt uitgeoefend, op welk gebied die machtsuitoefening betrekking heeft en aan welke grenzen op dit gebied deze machtsuitoefening gebonden is. Dat was ook al het probleem van Graven naar macht, dat volgens critici toch eigenlijk niet meer bewees dan dat mensen op bepaalde posities over de mogelijkheid beschikten op bepaalde terreinen macht uit te oefenen. Maar Keynes schreef al: 'O, if the bankers would conspire...', reagerend op een stelling over 'de' macht van 'het' bankkapitaal.

IN HUN studie over Nederlandse bedrijven en hun managers, XXL, tonen Van Heze- wijk en Metze zich geinspireerd door Mertens en Mokken. Zij presenteren een lijst van de vijfentwintig mannen en een vrouw (het oud-PvdA-Kamerlid Meiny Epema-Brugman) met de meeste invloed, allemaal binnen het bedrijfsleven. Met de meeste invloed! Waarover en over wie? Dat is niet duidelijk, ondanks de precieze criteria die zij hebben gebruikt. Invloed (die daarna plotseling macht heet) is gemeten in termen van het aantal functies en nevenfuncties dat iemand in bedrijven bekleedt, waarbij die functies naar zwaarte zijn gewogen. Op die manier is een lijst tot stand gekomen met bovenaan ir. Henny de Ruiter, lid groepsdirectie Shell (10,00 machtspunten) en onderaan drs. Herman Wijffels (toen nog voorzitter hoofddirectie Rabobank, 3,83 machtspunten).

Maar wat zegt deze ordening nu eigenlijk? In ieder geval niet waarover deze tycoons macht uitoefenen; in de studie van Mokken c.s. was tenminste nog gespecificeerd op welke terreinen de houders van dubbelfuncties macht uitoefenden. Metze en Van Hezewijk hebben een in veel opzichten buitengewoon belangwekkend boek geschreven, gebaseerd op gedegen onderzoek, over de ontwikkeling van het bedrijfsleven in Nederland in de afgelopen vijftien jaar. Maar over de machtsverdeling in Nederland geeft XXL slechts indirect inzicht, in zoverre het duidelijk maakt hoe het vermogen om macht uit te oefenen zich heeft ontwikkeld.

Dat beeld is trouwens verontrustend genoeg. Er is weinig reden om te twijfelen aan de conclusie van de auteurs dat in Nederland sprake is van een steeds grotere concentratie van (potentiele, zou ik zeggen) macht en dat de top van het bedrijfsleven zijn toegenomen aanzien 'zonder terughoudendheid heeft omgezet in maatschappelijke invloed, zo sterk dat soms het beeld van een nieuwe regentenklasse opdoemt'.

DE Atlas van de macht is een product van de Socialistische Partij. Ook deze neemt zijn vertrekpunt bij de rede van Mertens en net als XXL bevat het profielen van de voornaamste captains of industry in Nederland en hun netwerken, wat eenvoudiger beschreven dan door Van Hezewijk en Metze, maar letterlijk fraai in kaart gebracht. Daar staat tegenover dat de auteurs van de Atlas van de macht wel expliciet ingaan op de vraag over welke domeinen nu door 'de economische elite' macht wordt uitgeoefend, niet alleen binnen en tussen bedrijven, maar ook over economie en politiek, cultuur, onderwijs en gezondheidszorg.

De auteurs zijn daarbij behoedzaam in hun conclusies over de toegenomen macht van de economische elite, wat de Atlas tot veel meer dan een politiek pamflet maakt. Zij hebben een lijst van 'top-100 ondernemers' vastgesteld, overigens op basis van andere criteria dan Van Hezewijk en Metze. Men treft hier veel van de namen uit de eerste lijst aan, maar wel op andere plaatsen. In XXL wordt de lijst van machtigste ondernemers aangevoerd door De Ruiter (Shell), Hazelhoff (ABN Amro) en Van Schaik (Heineken). Op de lijst van top-ondernemers in de Atlas hebben die respectievelijk rangnummer 6, 30 en 35; hun lijst wordt aangevoerd door Tabaksblatt (Unilever) en Boonstra (Philips), die in XXL op de tiende/twaalfde en 21ste/23ste plaats komen.

Deze twee boeken weerspiegelen het debat zonder einde dat in de sociale wetenschappen over macht wordt gevoerd. Om allerlei gemakzuchtige samenzweringstheorieen buiten te sluiten, is daar als eis gesteld dat de analyse van macht gebaseerd moet zijn op aanwijsbare vormen van machtsuitoefening. Alleen als zo kon worden vastgesteld wie in een bepaalde zaak er in slaagde zijn zin ten koste van anderen door te drijven, mocht deze - op het betreffende domein - als machtig gelden. Zulk onderzoek is niet gemakkelijk uit te voeren. Een van de pioniers van deze benadering kreeg een jaar lang een bureau in de kamer van de burgemeester van New Haven, maar dat een politicoloog vrijelijk vergaderingen van de Raad van Bestuur van Philips zou kunnen bijwonen, tart de fantasie.

Het probleem van het meten van macht bleek nog gecompliceerder. In een beroemde studie probeerde Matthew Crenson te achterhalen waarom grote Amerikaanse steden zo verschillend tegen lokaal veroorzaakte luchtvervuiling optraden. Een van de onderzochte steden was Gary, Indiana, thuisbasis van de enorme onderneming US Steel. De luchtvervuiling die dit bedrijf veroorzaakte was verschrikkelijk, maar het stadsbestuur ondernam er weinig of niets tegen. Dat lag niet aan het feit dat US Steel de gemeente onder druk had gezet om milieuregels achterwege te laten. US Steel had helemaal niets gedaan. Zijn aanwezigheid als grootste werkgever en zijn reputatie als niet geneigd tot vrijwillig milieubeleid (gepaard aan de zwakheid van de Democratische Partij ter plaatste) waren voldoende geweest om er voor te zorgen dat de kwestie van de industriele vervuiling door niemand in Gary op de politieke agenda was gezet.

Voor dit verschijnsel kan men het begrip 'structurele macht' gebruiken. Als bepaalde instanties - bedrijven, organisaties - zo groot zijn ten opzichte van andere deelnemers aan de politiek-economische strijd - en dus over zoveel meer machtsmiddelen als tijd, geld, menskracht en expertise beschikken dan burgers - dan hoeven zij die macht niet eens te gebruiken. Het loutere feit dat zij bestaan, dwingt anderen al bij voorbaat rekening te houden met hun belangen.

Terwijl de twee studies tekortschieten als het gaat er om gaat de uitoefening van macht concreet aan het daglicht te brengen, geven zij een goed, maar ook weinig opbeurend beeld van deze structurele macht in Nederland.

Jos van Hezewijk & Marcel Metze: XXL. De macht, het netwerk, de prestaties en de wereld van de Nederlandse topmanagers, Nijmegen, SUN, 1998. Prijs ƒ 39,50.

Nico Schouten e.a.: Atlas van de Macht, Breda, Uitgeverij Papieren Tijger/Rotterdam, Ketch-Up Press, 1998. Prijs ƒ 39,90.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
01-06-1999

« Terug naar het overzicht