Mensenrechten

DE WEENSE WERELDCONFERENTIE over mensenrechten begon deze week in een sfeer van confrontatie. Voor het eerst werd in het verband van de Verenigde Naties de universaliteit van de mensenrechten verworpen. Een aantal Aziatische staten onder aanvoering van China, India en Indonesie poneert dat ideeen over gerechtigheid en mensenrechten moeten worden aangepast aan regionale bijzonderheden en verschillende historische, culturele en religieuze achtergronden. Met andere woorden: het concept van de rechten van de mens is een westerse uitvinding, die niet in een niet-westerse context past.

De politieke consequentie is in de verklaring van deze veertig staten duidelijk getrokken: het naleven van deze westerse mensenrechten mag geen criterium zijn bij het toekennen van ontwikkelingshulp, handelsvoordelen en wat dies meer zij. Met innemen van dit standpunt over de universaliteit van de mensenrechten is meteen een tweede stelling betrokken: de tegenstelling tussen 'klassieke' en 'sociale' mensenrechten. De eerste zouden 'westerser' zijn dan de tweede, waarop de niet-westerse zich juist zouden concentreren.

Er is niets nieuws aan deze laatste argumentatie. Tot vervelens toe werd ze in de Koude Oorlog door communisten gebezigd. Onder het kapitalisme mocht dan de zogenaamde vrijheid van meningsuiting bestaan, maar onder het communisme kwam geen werkloosheid voor. Enzovoorts. En over de universaliteit van de rechten van de mens wordt ook heel al lang getwist, al sinds het opstellen en formuleren van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd vastgesteld. In de Algemene Vergadering maakten westerse staten toen de meerderheid uit, maar dat neemt niet weg dat bij de voorbereiding met name rekening werd gehouden met de opvattingen van islamitische staten en dat ook de niet-westerse staten voor de Verklaring stemden.

Wat mij nu opvalt is algemene verontwaardiging hier over het standpunt van de veertig. Minister Kooijmans heeft er op niet mis te verstane wijze stelling tegen genomen en dat deed ook Boetros Boetros-Ghali, de secretaris-generaal van de VN, zelf uit een niet-westerse staat afkomstig.

Het is wel eens anders geweest. Jarenlang was in progressieve kring, met name ook in de wereld van de ontwikkelingshulp, de gedachte geaccepteerd dat mensenrechten niet 'zomaar' in de Tweede en Derde Wereld van toepassing waren.

Veertien jaar geleden schreef ik met Michel Korzec een artikel waarin wij drie misverstanden over mensenrechten aan de orde stelden. Het eerste is dat hun universaliteit wordt aangetast door het feit dat zij een westerse uitvinding zijn. Dat geldt namelijk ook voor penicilline, halfgeleiders en democratie. Met andere woorden: dat iets een bepaalde historische en culturele achtergrond heeft, betekent niet dat het alleen daar van toepassing is.

Het tweede misverstand behelst dat de 'klassieke', individuele mensenrechten ingeperkt moeten kunnen worden ten bate van sociale mensenrechten, zoals het recht op werk. Aan deze gedachte zijn twee dingen mis. In de eerste plaats zijn die 'sociale rechten' geen rechten van de mens, maar plichten van de staat. Tenzij men democratie verwerpt als basis van de staat, kan de staat die plichten alleen maar uitvoeren op basis van democratische besluitvorming. Deze veronderstelt echter dat de klassieke rechten van de mens kunnen worden uitgeoefend. In de tweede plaats is er geen enkel bewijs dat het inperken van die klassieke rechten meer sociale gelijkheid, meer voedsel of meer werk oplevert. Er is wel veel evidentie die op een omgekeerd verband wijst.

Het derde misverstand is dat in de meeste niet-westerse staten geen sprake is van een eigen traditie en notie van mensenrechten en dat men er daarom ook geen behoefte aan heeft. Dit misverstand is gebaseerd op twee onuitgesproken gedachten. De eerste is dat mensen zelf hebben gekozen voor de samenleving waarin ze leven; de tweede dat in andere culturen de aantasting van de individuele autonomie - door martelen of gevangenschap door de slachtoffers niet als zodanig wordt ervaren.

In Nederland is het niet meer nodig deze misverstanden nog uitvoerig aan te vallen. Ook de wereld van het ontwikkelingswerk stelt de naleving van de individuele mensenrechten niet meer voor als iets relatiefs, als iets wat kan worden ingeleverd tegen 'ontwikkeling'. De laatste stuiptrekking van dit Derde Wereld-denken was de uitvinding van een derde soort mensenrechten, die van 'volken'. Zulke rechten zouden prioriteit moeten hebben boven de andere. Maar daar hoor je niets meer over, noch in Nederland, noch in VN-verband.

De discussie die door de veertig Aziatische staten is begonnen, wijst vooral op de grondfout van de huidige Verenigde Naties. Deze bestaat eruit dat zij is gebaseerd op de idee van democratie, dat de interne besluitvoming op democratische leest is geschoeid, maar dat aan de leden geen enkele eis ten aanzien van hun interne democratie wordt gesteld.

Zolang dat het geval is, blijven mensenrechten een probleem, of deze nu wel of niet officieel aan de orde worden gesteld. In dit opzicht hebben landen als Indonesie gelijk in hun stelling tegen 'de' mensenrechten. Het probleem is echter dat hier geen 'land' aan het woord is, maar een vertegenwoordiger van de kleine, zelfbenoemde elite die de macht over dat land uitoefent.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
16-06-1993

« Terug naar het overzicht