Mijn Muur: 1963-1983-1989

OMDAT MIJN BROER dat jaar aan de Freie Universitat studeerde en de vakantie inmiddels was aangebroken, zou ik met mijn moeder een weekje bij hem in het lege studentendorp in Berlijn-Dahlem logeren. De Bundesbahn werkte nog met stoomlocomotieven, wat de reis veel indrukwekkender en realistischer maakte dan een dieseltocht met de NS.

Nijhoff had gelijk:

'......... Zij ziet azuur.

Van schakels is haar klinkende ceintuur.

Zij zingt, zij tilt een knie, door stoom omstuwd.

Zij vertrekt op het voorgeschreven uur.'

Wij wensten onze expeditie niet vanwege de eerste de beste politieke tegenvaller af te gelasten en arriveerden nog geen week na de dertiende augustus 1961 op Bahnhof Zoo. In West-Berlijn was het optrekken van de Muur, toen nog in volle gang, al een toeristische attractie. Vanuit de rondreisbus zag ik iemand de Spree induiken, op naar het Vrije Westen - althans dat legde de gids uit. Bij de Friedrichstrasse, met Checkpoint Charlie in aanbouw, stonden Amerikaanse Patton-tanks oog in oog met Oost-Duitse of Sovjetrussische T54/58 - een mooie achtergrond voor een familiefoto.

Nog herinner ik mij mijn opwinding als zestienjarige, die op zijn eerste reis naar het buitenland meteen in De Geschiedenis verzeild raakte. Het laatste gat in het IJzeren Gordijn, dat 'from Stettin in the Baltic to Trieste in the Adriatic' (Churchill in zijn fameuze rede in Fulton, Missouri, 1947) liep, werd gedicht en ik stond erbij en ik keek ernaar. Sterker nog, ik kon vrijelijk van West-Berlijn, de Amerikaans/Brits/Franse sector, oversteken naar Oost-Berlijn, de Sovjetrussische sector en zetel van het 'Pankow-regime' zoals de Deutsche Demokratische Republik toen door Bonn werd betiteld. Daar kon je langs de vervallen allee Unter den Linden wandelen, desnoods midden op straat, want er was geen autoverkeer; de heuvel bezoeken waaronder de bunker van Hitler lag, je mening over het communisme bevestigd zien in het enorme spandoek over de allee met het opschrift 'Der Sozialismus siegt auf allen Fronten' en tenslotte voor een schijntje klassieke langspeelplaten van Supraphon kopen, als je in Westen Oostmarken, die officieel evenveel waard waren als die van de Bundesbank, had gekocht voor de koers 5:1. Wat mij het meest bijbleef van Oost-Berlijn was de doordringende geur van bruinkool of inferieure benzine.

Twintig jaar later was ik weer in Berlijn, nu aan de andere kant, vertegenwoordiger van de PvdA bij de door Erich Honecker voorgezeten conferentie over Marx. Ik kreeg voor de duur van de beraadslagingen een buitenmodel Tatra, een chauffeur, een tassendrager en een tolk. Professor Manfred Reisiger van het Instituut voor Marxisme-Leninisme was mijn gesprekspartner bij ontbijt, lunch en diner. (Nu is hij organisatie-adviseur.)

Een week lang zaten vertegenwoordigers van ruim 150 communistische partijen en zes sociaaldemocratische van 's morgens negen tot 's avonds vijf in een enorme carre bijeen in het Palast der Revolution.

Wij luisterden naar elkaars voordrachten, die allemaal precies vijftien minuten mochten duren, de volgende dag volledig in Neues Deutschland stonden afgedrukt en nooit gevolgd werden door commentaar of discussie, want dan was het vanzelfsprekend een grote bende geworden.

De enige keer dat er die week gelachen werd was toen ik in mijn rede vaststelde dat het passend was dat juist ook een Nederlander bij deze gelegenheid het woord voerde: tenslotte was Karl Marx een halve Nederlander. Zijn moeder kwam uit Nijmegen, hij sprak en las Nederlands en vertoefde veelvuldig bij zijn Lion Philips in Zaltbommel (iets wat mijn eerste hoogleraar sociologie P.J. Bouman op verzoek van de familie niet vermeldde in zijn biografie van de oprichters van de N.V Philips.).

Maar mijn deelname was ook de maskerade van een diplomatieke missie in opdracht van de secretaris buitenland van de PvdA, Maarten van Traa. Ik moest regelen dat IKV-secretaris Mient Jan Faber weer een inreisvisum kreeg. Te dien einde voerde ik een Spitzengesprach met Werner Phelps, lid van het Politbureau. 'Aber Herr Tromp, wir sind doch Politiker! Sie verstehen, der Faber will unsere staatliche Ordnung untergraben, dass konnen wir nicht gestatten. Kann er auch gar nicht!' Gelukkig voor hem, stierf Phelps voordat de Muur het begaf.

Daar had ik ook bij kunnen zijn. Eind oktober 1989 werd ik door de Amerikaanse ambassade uitgenodigd om deel te nemen aan een tweedaagse conferentie van het Aspen-Instituut in West-Berlijn. Maar ik moest de reiskosten, duizend gulden, zelf betalen. Nu, zo bemiddeld was ik niet, dus ik zag met dank van de invitatie af. De volgende morgen belde een vriendelijke mevrouw van de ambassade: het was een misverstand, de uitnodiging strekte zich ook tot de reis. Ik antwoordde dat ik niet de schijn wilde wekken op gratis tickets van de Verenigde Staten uit te zijn en reeds 'andere verplichtingen te zijn aangegaan'. Zo maakte ik wel het begin mee, maar niet het eind, want die conferentie vond op 9 en 10 november plaats.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
03-11-1999

« Terug naar het overzicht