Minister in oorlogstijd

Op vrijdagavond verklaarde minister Jan Pronk in het televisieprogramma Barend & Van Dorp dat hij tegen de Amerikaans-Britse bombardementen op Afghanistan was. Daarop brak 's zaterdags een kleine politieke rel uit. Met zo'n opmerking had de minister van VROM immers afstand genomen van het kabinetsbeleid en wel op een gewichtig punt.

Daarover jongstleden dinsdag nader aan de tand gevoeld in de Kamer, zei Pronk dat hij tegen de bombardementen was geweest voordat de steun eraan kabinetsbeleid was geworden. 'Klip en klaar' - een gruwelijk germanisme - stond hij achter het kabinetsbeleid, dus ook achter de bombardementen.

Zulke jezuïtische geluiden hoor je niet vaak van voormalige gereformeerden.

De Kamer en zijn collega's in het kabinet namen genoegen met deze uitleg. Maar die is moeilijk in overeenstemming te brengen met de indruk die Pronk in Barend & Van Dorp maakte. Daar liet hij immers achterwege te melden dat zijn kritiek op de bombardementen inmiddels plaats had gemaakt voor instemming ermee. Integendeel, hij bracht juist begrip op voor de kritiek van GroenLinks op de bombardementen.

Vervolgens suggereerde hij dat zijn kritische houding hem een lage plaats op de ontwerplijst voor de Tweede Kamerverkiezingen had bezorgd. Nu was die lijst al vastgesteld vóór de elfde september en ver vóór het begin van de militaire acties tegen het Taliban-regime. (Wat, voor de goede orde, iets anders is als 'het bombarderen van Afghanistan'.)

Is die dertiende plaats wel zo laag? Aangezien de PvdA op basis van geforceerde vrouwvriendelijkheid de eerste veertig plaatsen om en om door een man en een vrouw heeft laten bezetten, staat Pronk feitelijk zevende. Hij heeft fractievoorzitter Melkert, de ministers Klaas de Vries en Willem Vermeend, de staatssecretarissen Dick Benschop en Wouter Bos, en vicefractievoorzitter Adri Duivestein voor moeten laten gaan. Alleen op basis van anciënniteit zou Pronk een hogere plaats kunnen opeisen. Maar dat is in de PvdA geen criterium. Pronk mag blij zijn dat voorstellen om de zittingsduur van politici tot twaalf jaar te beperken in de kandidaatstellingscommissie geen meerderheid hebben gekregen. Anders had hij helemaal niet op de lijst gestaan.

Zoals bekend is dit niet de eerste keer dat Pronk zich als minister openlijk heeft gekeerd tegen het beleid van het kabinet waarvan hij deel uitmaakt. Een sterk staaltje was indertijd zijn verklaring dat hij voor het in het regeerakkoord afgesproken bedrag onder geen beding weer minister van Ontwikkelingssamenwerking zou willen worden. Daarvoor was hij toen allang geen kandidaat meer; met deze ferme taal diskwalificeerde hij alleen bij voorbaat al zijn opvolger. (Deze diskwalificeerde daarna op haar beurt met hartelijke steun van de PvdA-fractie het beleid van Pronk.)

Jan Pronk is bijna dertig jaar beroepspoliticus. Hij gaat dus niet naar een of ander televisieprogramma om zich per ongeluk opmerkingen te laten ontlokken die de indruk wekken dat hij afstand neemt van het kabinetsbeleid. Kok en Melkert namen Pronk onmiddellijk in bescherming, waarmee ze duidelijk maakten dat deze minister een politieke clown is geworden van wie de uitlatingen niet meer ernstig hoeven te worden genomen.

Pronk zelf ziet zich als een burgemeester in oorlogstijd. Het is een onthullende vergelijking. Zo'n burgemeester zat er immers al, en stond voor de keuze aan te blijven en vanuit die positie het beleid van de bezetter waar mogelijk af te zwakken, of ontslag te nemen. Nu meent Jan Pronk wel dat hij in 1973 tot minister voor het leven is benoemd, maar feitelijk is hij vrijwillig toegetreden tot wat hij vergelijkt met een bezettingsregime: het kabinet Kok. Van activiteiten om het beleid van dit kabinet om te buigen is nooit iets gebleken, zeker niet op de punten van kritiek waarmee Pronk in de publiciteit is getreden.

Door met zulke vrijblijvende kritiek in de openbaarheid te treden ontloopt Pronk zijn politieke verantwoordelijkheid en wekt hij de indruk er alleen maar op uit te zijn zijn eigen politieke positie te verbeteren. Dat is niet alleen laf. Het is ook onsmakelijk als een kwestie van leven en dood, en dat is de oorlog tegen het terrorisme, gebruikt wordt zulke politieke spelletjes.

Mijn gebrek aan goede woorden voor Pronk komt ook voort uit de inhoud van wat hij te berde heeft gebracht. In 1979 toonde hij aanmerkelijk meer begrip voor de Sovjetrussische militaire invasie van Aghanistan dan nu voor de Amerikaans-Britse luchtacties ter bevrijding van dit land. Ik ben bang dat dit tekenend is voor zijn politieke oordeelsvermogen, dat, zoals wel vaker het geval is, omgekeerd evenredig is met zijn onbetwiste dossierkennis.

Bart Tromp

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
22-11-2001

« Terug naar het overzicht