Mislukt experiment
Elsevier 28-09-2002
Het Oostenrijkse experiment heeft nog geen twee jaar geduurd. Wat de zonderlinge actie van de veertien andere lidstaten van de Europese Unie tegen de vijftiende in 2000 niet wist te bewerkstelligen, dat regelde Jörg Haider nu zelf. Hij zorgde ervoor dat drie ministers van zijn partij, de FPÖ, hun ontslag indienden en de fractievoorzitter van de FPÖ in het Oostenrijkse parlement opstapte. Dat betekende het einde van de coalitie van ÖVP en FPÖ, waartegen de andere lidstaten zich al hadden gekeerd nog voor deze tot stand was gekomen.
De toetreding van een nieuwrechtse partij tot de Oostenrijkse regering werd door de regeringsleiders in de EU en het Finse en Franse staatshoofd opgevat als een bedreiging van wat minister-president Kok later noemde:‘de normen en waarden waarop de Europese Unie is gebaseerd’. De diplomatieke boycot die de veertien andere lidstaten afkondigden tegen Oostenrijk werd overigens niet vergezeld van een inhoudelijke argumentatie.
Deze boycot kreeg al snel ridicule trekken. Zo stuitte ik bij een onderzoek naar deze kwestie op een merkwaardig document van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarin werden de mogelijkheden in kaart gebracht om de boycot tot uitdrukking te brengen wanneer de nieuwe Oostenrijkse ambassadeur zijn geloofsbrieven zou aanbieden aan Hare Majesteit. Bij deze ceremonie rijdt de diplomaat in een koetsje, vergezeld door een militaire kapel, naar Paleis Noordeinde. Daar staat een erewacht opgesteld en worden de volksliederen gespeeld, alvorens hij zijn opwachting bij het staatshoofd maakt. Het document opperde de mogelijkheden koets, erewacht of kapel te schrappen, dan wel de ambassadeur aan de achteringang van het paleis af te leveren, of een combinatie van deze maatregelen.
De Oostenrijkse kanselier, Wolfgang Schüssel, trachtte keer op keer de boycot ter sprake brengen op bijeenkomsten van de Europese Raad. Dan kreeg hij te horen dat de boycot geen zaak was van de Europese Unie, maar een zaak van veertien individuele regeringen. Pas toen Oostenrijk in juni 2000 met een veto dreigde ten aanzien van de besluiten die de Europese Raad had genomen met betrekking tot het bankgeheim, veranderde de opstelling van de veertien. Zij stelden een commissie van ‘wijze mannen’ in die moet vaststellen hoe de ÖVP-FPÖ-regering omging met ‘gemeenschappelijke Europese waarden’ en de rechten van minderheden, vluchtelingen en immigranten. Een paar maanden later concludeerde deze commissie in zijn rapport dat Oostenrijk zich zeker niet minder en in bepaalde opzichten zelfs beter gedroeg dan andere lidstaten van de EU. De FPÖ werd bestempeld als rechts-populistisch, maar haar bewindslieden hielden zich aan het regeringsprogramma. Daarop werd de boycot beëindigd.
De boycot van Oostenrijk is een voorbeeld van één van de twee strategieën om links- of rechts-extremistische partijen te bestrijden. Zo’n partij of beweging moet geïsoleerd worden, in quarantaine geplaatst; aldus kan zij niet als ‘normale’ partij salonfähig worden. Op die manier zijn in Nederland indertijd de Centrum-Democraten en zijn afsplitsingen behandeld.
Ik ben geen voorstander van deze strategie, zowel op principiële als op praktische gronden. Een partij die langs normale weg bij verkiezingen aanhang heeft verworven, moet op zijn daden worden beoordeeld en niet van tevoren als paria worden buitengesloten van het politieke proces. Democratie is niet voor bange mensen.
Maar ook uit praktische overwegingen wijs ik zo’n aanpak af. De aantrekkingskracht van zulke protestpartijen berust er meestal op dat zij tegen zijn. In oppositie kunnen zij gedijen, met leiders als Haider, wiens FPÖ campagne voerde met de leus ‘Er sagt was Sie denken.’ Op die manier groeide het electoraat van de FPÖ van 2% in 1986. toen Haider voorzitter werd, tot 26,91% bij de verkiezingen van 1999. Zolang de FPÖ vrijblijvend in oppositie bleef, kon ze haar aantrekkingskracht behouden op degenen die een afkeer hebben van de twee partijen die sinds de Tweede Wereldoorlog in Oostenrijk de dienst uitmaken. Toetreding tot de regering zou tot twee uitkomsten kunnen leiden. Het zou kunnen leiden tot een normalisering van de partij, waarbij een deel van het electoraat zou afhaken, of het zou leiden tot de desintegratie van de partij, omdat politiek nu eenmaal iets anders is dan zeggen wat je denkt dat de mensen denken.
Na een aantal rare missers leek de FPÖ zich inderdaad volgens het eerste scenario te ontwikkelen. Maar dat ging ten koste van haar electorale aantrekkingskracht en ten koste van de positie van Haider, die buiten de regering was gebleven om zijn handen vrij te houden. Hij overspeelde zijn hand toen hij de FPÖ wilde dwingen af te zien van onpopulaire maatregelen waartoe de regering eerder had besloten. Haider is weliswaar de onbetwiste leider van de FPÖ, maar de partij is niet alleen maar een vehikel voor zijn politieke ambities. Het experiment van kanselier Schüssel is mislukt, de FPÖ is verscheurd en met Haider is het gedaan.
Bart Tromp
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Elsevier
- Datum verschijning
- 28-09-2002