Mislukte carriere

 

 Als ik dit stuk schrijf, verzet Paul Wolfowitz zich nog met hand en tand tegen zijn vertrek als directeur van de Wereldbank. Hij heeft er een van de duurste advocaten van de Verenigde Staten voor ingehuurd, hopelijk op eigen kosten.

 De zaak is bekend: Wolfowitz heeft ervoor gezorgd dat zijn vriendin - die niet bij de Wereldbank aan mocht blijven op haar hoge positie toen hij er directeur werd - met een enorme loonsverhoging op kosten van de bank werd geparkeerd bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.

 Zij klaagt erover dat zij het slachtoffer van zijn benoeming is geworden. Dat roept wel de vraag op wat haar relatie met Wolfowitz inhoudt. Tenslotte was hij niet verplicht directeur van de Wereldbank te worden toen president George W. Bush hem kennelijk niet langer wilde als onderminister van Defensie.

 In deze laatste functie was Wolfowitz een van de voornaamste architecten van de oorlog tegen Irak. Hij voorspelde een zonnige afloop. De Amerikanen zouden als bevrijders worden ingehaald. De 'bevrijding' van Irak zou de Amerikaanse belastingbetaler geen cent kosten. De schamele kosten van de wederopbouw konden worden betaald uit de opbrengsten van de Iraakse olie-uitvoer.

 Dat was voor het begin van de oorlog al een op louter fantasie gebaseerde diagnose. Maar in het kamp-Bush wemelt het van de politieke fantasten, de president voorop, die elke realistische analyse van de verhoudingen in het Midden-Oosten als verdacht ('links') terzijde schuiven. Wolfowitz was niet alleen de grootste fantast in de regering. Hij stond binnenskamers ook bekend om zijn incompetentie als manager.

 Zijn loopbaan begon hij als stafmedewerker van de Democratische senator Henry 'Scoop' Jackson, een fervent pleitbezorger van het militair-industrieel complex, waarvoor president Dwight Eisenhower in zijn afscheidsrede waarschuwde. Geen wonder: Jacksons staat Washington boogt op belangrijke wapenindustrieen, zoals de vliegtuigfabriek Boeing. Wolfowitz' verdere loopbaan in de federale bureaucratieen van Defensie en Buitenlandse Zaken lag ook altijd op het niveau van staffuncties. Onderminster van Defensie was zijn eerste bestuurlijke ambt. Wolfowitz dacht dat hij in deze functie grote strategische vergezichten kon ontwerpen, terwijl minister Donald Rumsfeld zich met de dagelijkse gang van zaken bezighield. Helaas dacht Rumsfeld precies het omgekeerde. Hun enige kwaliteiten overlapten elkaar: beiden wisten van niks, maar blonken uit in bureaupolitiek. Zij waren beiden echter bestuurlijke warhoofden die zich of bezighielden met onderwerpen waar zij geen kaas van hadden gegeten, zoals 'democratie in het Midden-Oosten', of zich tot diep in de nacht opwonden over details van oorlogvoering, zonder over enige kennis of ervaring dienaangaande te beschikken.

 Toen Irak was 'bevrijd', meldde Wolfowitz zich als landvoogd van het Amerikaanse overgangsbewind. Het kostte enige moeite om hem duidelijk te maken dat hij niet zo'n geschikte kandidaat was. Wie zou bijvoorbeeld, gezien zijn gebrek aan bestuurlijke kwaliteiten, naast hem het eigenlijke werk moeten doen?

 Zelfs in de regering-Bush drong het door dat het geen goed idee was om een man die niet alleen een van de meest uitgesproken woordvoerders was van de Israel-lobby in Amerika, die behalve over een Amerikaans ook over een Israelisch paspoort beschikte, de Amerikaanse baas van Irak te maken. Daarna wilde Wolfowitz in de tweede termijn van Bush ofwel nationaal veiligheidsadviseur worden - de post die Condoleezza Rice tijdens de eerste termijn bezette - of Colin Powell opvolgen als minister van Buitenlandse Zaken.

 Dat mislukte allebei. Toen mocht hij directeur van de Wereldbank worden. Maar hij beschikte niet over de minste bestuurlijke of inhoudelijke kwalificaties voor deze functie. Is dat niet erger dan het feit dat hij zijn vriendin bevoordeelde, dat hij competente functionarissen ontsloeg en verving door vrienden uit zijn vorige werkkring en dat hij in de ogen van de mensen die ze moesten uitvoeren warrige beleidsuitgangspunten uitvaardigde?

 Aldus is Paul Wolfowitz een perfect voorbeeld van wat de arbeidssocioloog Albert Mok in zijn nog steeds actuele oratie uit 1973 aan de orde stelde. Die oratie ging over sociale ongelijkheid in termen van beroepsstratificatie. De conclusie van Mok was dat aan de top van de beroepenladder kwalificaties evenmin tellen als helemaal onderaan. In het ene geval gaat het om macht, in het andere om onmacht.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Elsevier
Datum verschijning
12-05-2007

« Terug naar het overzicht