Missolonghi

WIE VER GENOEG teruggaat, komt de Europese bemoeienis met de Balkan voor als een groot misverstand. Neem het begin: de Griekse onafhankelijkheidsstrijd, die in 1821 begon met het uitmoorden van vijftienduizend van de veertigduizend moslims die toen op de Peloponnesos woonden. Die gruweldaad werd in Europa ternauwernood bekend; de meer dan evenredige reactie van het Osmaanse bewind des te meer.

De politieke elites van toen bestonden uit gymnasiasten die waren grootgebracht met Homeros en die de woestelingen die toen naar de wapens grepen, beschouwden als regelrechte voortzetters van het klassieke Griekenland. Zonder dit wijdverbreide filohellenisme had de opstand uiteindelijk geen kans gehad.

Het uitte zich niet alleen in druk op regeringen van wat toen bestond aan publieke opinie, maar ook in daadwerkelijk engagement aan de vrijheidsstrijd. Het beroemdste voorbeeld gaf Lord Byron, eerst in zijn gedichten (I'd dream'd that Greece might still be free) en daarna als strijder: hij sloot zich aan bij de opstandelingen en stierf in 1824 aan koorts in Missolonghi. Zijn aanwezigheid is voor de Griekse onafhankelijkheid van groter gewicht geweest dan zijn feitelijke verrichtingen.

Onder het misverstand dat toen werd gevestigd, lijdt zowel Europa als Griekenland nog steeds: zonder de onzinnige gedachte dat het Griekenland dat toen ontstond een directe voortzetting is van het klassieke Griekenland, wieg van de Europese beschaving, geboorteplaats van de democratie enzovoort - zonder die gedachte had de Griekse zelfgenoegzaamheid niet zo groot kunnen zijn en was het land niet zo gemakkelijk tot de Europese Gemeenschap toegelaten.

De misverstanden die de huidige politieke elites in hun greep houden als het om de Balkan gaat, zijn niet zo eenduidig te benoemen als het filohellenisme van toen. Een ervan is in ieder geval realisme van de koude grond: in het voormalige Joegoslavie is het maar beter de zaken op hun beloop te laten, dan komt er het snelst rust en vrede. Dat is ook weer de conclusie van de Navo-top deze week, al wordt die - zoals nu al gewoon is verpakt in de boodschap dat niet op het slagveld, maar aan de onderhandelingstafel de Bosnische kwestie geregeld moet worden.

Vervolgens zijn de dreigementen van vorig jaar herhaald om eventueel, 'als dat nodig mocht zijn', met luchtaanvallen de hulpverlening te vergemakkelijken aan de belegerde en door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in mei 1993 tot 'safe havens' uitgeroepen gebieden in Bosnie. Wanneer dat nodig is, werd niet nader omschreven en Bosnische Serviers leverden hun gebruikelijke commentaar bij deze flinke praat: zij beschoten Sarajevo extra, zodat de VN het vliegveld moesten sluiten.

In wat voor een zonderlinge geestesgesteldheid verkeren politici die menen dat de letterlijke herhaling van een loos gebleken dreigement neerkomt op een verklaring dat het dit keer menens is? De loosheid van het dreigement wordt pas goed duidelijk als men het serieus neemt.

Stel je voor: F16's bombarderen Servische stellingen en blokkades rond Srebrenica, zodat het bataljon van de Nederlandse luchtmobiele brigade de daar gestationeerde Canadezen kan aflossen, of tenminste de verkenners daarvoor toegang krijgen. De Bosnische Serviers schieten terug, op de vliegtuigen (mis) en daarna op de Canadezen. Wat dan? Meer luchtaanvallen? Het Nederlandse bataljon rukt op om de Canadezen te hulp te komen? Met als zwaarste wapen 80 mm mortieren, en dat tegen een onofficiele strijdmacht die over meer artillerie beschikt dan de Nederlandse landmacht?

Zogenaamde 'beperkte luchtaanvallen' leiden met voorspelbare logica tot verdergaande interventie op de grond, of tot een mismoedige aftocht van de VN-strijdmacht Unprofor uit Bosnie-Hercegovina. Over die consequenties vermeldt het slotcommunique van de Navo-top geen woord.

De werkelijke boodschap uit Brussel is dan ook dezelfde die al bijna een jaar opklinkt uit de kanselarijen van het Westen: wij doen niets, laat ze het maar uitvechten. Hier treedt het volgende misverstand aan het daglicht: het uitvechten houdt maar niet op. Vandaar de nauw verholen ergernis, ook bij de VN en Unprofor, over de Bosniers. Die vechten maar door, in plaats van zich neer te leggen bij hun verlies.

Maar waarom zouden ze? Het Bosnische leger is in anderhalf jaar van een verzameling ongeorganiseerde politieagenten en reservisten veranderd in een professionele strijdmacht van naar schatting tweehonderdduizend man, die beter gemotiveerd (maar slechter bewapend) is dan de Servische opponent. Diens overwicht ligt niet in manschappen, maar in wapens.

Volgens de Bosnische opperbevelhebber, generaal Rasim Delic, hebben de Bosnische Serviers rond Sarajevo 1500 stukken geschut staan en beschikken zij daar over tachtig tanks. Daartegenover kunnen de verdedigers van de stad slechts twee tanks en vijftig kanonnen stellen, mede dank zij het wapenembargo dat de erkende Bosnische regering harder treft dan de opstandelingen. Maar de Bosnische Serviers hebben zware verliezen geleden en raken ontgoocheld over het geringe wat de oorlog hun tot nu toe heeft opgeleverd.

De militaire krachtsverhoudingen wijzen eerder in de richting van een patstelling die nog lang kan duren, dan in die van een ondubbelzinnige nederlaag van de Bosniers. Dat is de eerste reden waarom het 'uitvechten' doorgaat. De tweede is dat elk vergelijk vereist dat er een politieke macht komt die de naleving ervan garandeert. Maar dat is nu juist wat het Westen steevast weigert. Het Missolonghi van deze oorlog is Brussel, en dat al ver voor Mient Jan Faber er zijn grote - maar altijd te kleine - demonstratie voor interventie houdt.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
12-01-1994

« Terug naar het overzicht