Moet Nederland in het Eurokorps?

Zes jaar geleden werd in Beieren de militaire oefening Kecker Spatz ('brutale mus') gehouden. Het waren de eerste gezamenlijke Frans-Duitse manoeuvres buiten Navo-verband, maar men communiceerde noodgedwongen in het Engels. De oefening resulteerde in de vorming van een Frans-Duitse brigade, die de kern ging vormen van een multinationaal 'Eurokorps'. Een week geleden is dat korps officieel in dienst gesteld. In Straatsburg, waar ook het hoofdkwartier wordt gevestigd, vooral om politieke en historische redenen.

Erg Europees is het legerkorps niet. De invitatie van de beide initiatiefnemers aan andere Europese Navoleden om mee te doen, is alleen door Belgie aanvaard. Dit land heeft de resterende divisie van zijn verder vrijwel wegbezuinigde krijgsmacht in het korps ondergebracht. Het probleem van de Vlaamssprekenden zal op 'ondogmatische wijze' worden opgelost, zo deelde de Franse minister van defensie Leotard vorige week mee.

Duidelijk is echter al dat het Nederlands geen officiele voertaal zal worden. Naast Frans en Duits moet iedereen er ook nog het Engels beheersen, voor het geval het legerkorps in Navoverband opereert, en de Duitse commandant heeft al verklaard dat hij drie talen wel genoeg vindt voor zijn manschappen. Zo zijn de Belgen weer terug bij 1914, toen Vlaamse soldaten in de loopgraven omkwamen omdat hun officieren alleen maar Frans spraken.

Het is ogenschijnlijk maar een detail, maar het taalprobleem verscherpt het inzicht dat de naam Eurokorps de lading niet dekt. Het is een Frans-Duitse onderneming, ook al leveren de Belgen eenderde van de strijdmacht. Men zou zich kunnen afvragen hoe het taalprobleem was opgelost als ook andere staten (Portugal, Spanje en Nederland) waren ingegaan op de uitnodiging aan het korps deel te nemen.

De meest logische oplossing was het Engels als voertaal geweest. Maar ongetwijfeld zouden de Fransen smalend op de contradictie hebben gewezen dat in het Eurokorps dan een taal zou worden gesproken, die voor iedere deelnemer een vreemde was.

Nederland heeft zich dadelijk afwijzend tegenover het Eurokorps opgesteld. Men zag er volgens een vertrouwd reactiepatroon alleen maar de zoveelste Franse poging in om te wrikken aan de Navo. Daartegen is wel ingebracht dat een meer geinteresseerde houding in het begin ook tot een andere opzet had kunnen leiden.

Dit komt mij onwaarschijnlijk voor. Er is nooit sprake geweest van een situatie waarin mogelijke partners op voet van gelijkheid over de politieke en militaire opzet beslisten. Het ging om een Frans initiatief, waarbij alleen de onmisbare Duitsers eisen konden stellen over de uitgangspunten. Andere deelnemers konden slechts aanschuiven.

Over twee jaar is het korps operationeel en voor drie taken beschikbaar. In de eerste plaats staat het ten dienste van de EG-defensiepolitiek ingevolge het Verdrag van Maastricht. Het korps zou dan opereren in het kader van de Westeuropese Unie, de militaire arm van de EG. Behalve WEU-secretaris-generaal Wim van Eekelen is er niemand die deze mogelijkheid serieus neemt en misschien zelfs hij niet.

Ten tweede zal het korps in geval van oorlog deel uitmaken van de Navostrijdkrachten. Dit zou men kunnen zien als een stap naar de rentegratie van Frankrijk in de militaire organisatie van de Navo.

In de derde plaats staat de strijdmacht ten dienste van vredesacties van de Verenigde Naties, wat niet eenvoudig zal zijn, aangezien de Duitse divisie daaraan maar in zeer beperkte zin mee mag doen.

Het Eurokorps biedt zo elk wat wils. De Fransen zien er een overwinning in voor hun streven naar een zelfstandige Europese verdedigingsorganisatie, vanzelfsprekend onder Franse leiding, en een bevestiging van de Frans-Duitse as als de basis van de EG. Voor de Duitsers is het een manier om de Fransen binnenboord te houden en tegelijkertijd de moeizame eigen positie te handhaven. De Belgen tenslotte zijn zo van de overhead-kosten van hun overgebleven landmachtdivisie af.

Als multinationale eenheid is het Eurokorps al niet meer uitzonderlijk in West-Europa. Duitsland en Nederland zijn bezig een gezamenlijk legerkorps te vormen dat onderdeel zal zijn van de Main Defence Forces van de Navo. Deze zijn bedoeld als 'masse de manoeuvre' bij de verdediging van het verdragsgebied. Daarnaast is er het eveneens multinationaal samengestelde Rapid Reaction Corps, dat onder Engels bevel staat en bedoeld is om onmiddellijk op te treden - bijvoorbeeld als de Navo op VN-verzoek iets voor de vrede in het voormalige Joegoslavie zou gaan doen.

Al deze constructies hebben gedeeltelijk een militaire, maar toch vooral een politieke bestaansgrond. Zij dienen om de wil tot gezamenlijk optreden zo nodig - tot uitdrukking te brengen. De geloofwaardigheid van zo'n politieke wil wordt immers gediend met de wetenschap dat er ook instrumenten beschikbaar zijn om deze uit te voeren.

Op basis van dit uitgangspunt wordt er de laatste jaren veel vergaderd, geschreven en geconfereerd over de mogelijkheden en taken van bovennationale instituties als VN, WEU, CVSE, Navo, EG en van alles daartussen. De oorlog in het voormalige Joegoslavie heeft echter aangetoond dat al deze constructies in feite een heel andere betekenis hebben dan er officieel aan wordt toegekend: zij zijn geen instrumenten van een gemeenschappelijke politiek, maar doen dienst om het ontbreken daarvan te verhullen.

In dit opzicht zal ook het Eurokorps een sierleger blijken te zijn. Dat Nederland daaraan niet meedoet, moet in meer dan een opzicht niet betreurd worden. Tenslotte hebben wij met de luchtmobiele brigade al ons eigen sierlegertje.

De Stichting Vredespolitiek hield vandaag in Den Haag een conferentie waar de ambassadeurs D. Bernard (Frankrijk) en K. J. Citron (Duitsland) het woord voerden over de FransDuitse samenwerking in het Europese eenwordingsproces. De politicoloog Bart Tromp, lid van de Adviesraad voor Vrede en Veiligheid, leverde daar dit commentaar op hun betoog.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
12-11-1993

« Terug naar het overzicht