Mondialisering, derde bedrijf; Economie Verzuipen in de wereldplas
Smakelijk beschrijft de vermaarde journalist Thomas Friedman het mondiale speelveld dat is ontstaan na het om zich heen grijpen van internet en outsourcing. Wie zijn de winnaars en de verliezers van de wereldwijde ratrace?Volgens de Amerikaanse journalist Thomas Friedman is de wereld in de afgelopen vijf jaar plat geworden. Hij bedoelt daarmee in de eerste plaats dat de ontwikkeling van communicatietechniek in een aantal opzichten geografische afstand irrelevant heeft gemaakt. In Bangalore worden duizenden goed opgeleide Indiers getraind om met het vereiste Engelse of Amerikaanse accent daar gesitueerde callcenters te bemannen ten dienste van bedrijven en instellingen aan de andere kant van de wereld. Voor 1000 tot 2000 dollar per maand kan een Amerikaans bedrijf daar ook een persoonlijk assistent voor de directeur inhuren, die, terwijl deze slaapt, diens toespraken en Power Point-presentaties voorbereidt. Belastingaangiftes, ziekenhuisscans, noem maar op, het kan allemaal voor een schijntje in India worden afgehandeld.
Dalian is het Bangalore van China. Het telt 22 universiteiten, en de afgestudeerden bemannen callcenters voor Japanse firma's voor een fractie van wat dat in Japan kost. In de VS is er een luchtvaartmaatschappij die haar reserveringssysteem helemaal heeft uitbesteed aan enkele duizenden huisvrouwen in Utah, die dat gewoon vanuit hun huis doen. Predators, onbemande vliegtuigjes, blijven urenlang in de lucht boven Irak en Afghanistan, bestuurd vanuit een luchtmachtbasis in Californie.
Het platter worden van de wereld houdt volgens Friedman ook in dat hierarchische structuren plaatsmaken voor meer horizontale en collaboratieve. Slechts in het voorbijgaan merkt hij op dat dit geen vrije keuze is, maar voortkomt uit de nietsontziende druk om efficienter op een wereldmarkt te opereren.
De platte wereld is het product van een aantal heel verschillende factoren. De val van de Muur ('11/9'!) elimineerde niet alleen het enig bestaande alternatief van het kapitalisme, maar stimuleerde ook marktliberalisme in staten die er daarvoor afwijzend tegenover hadden gestaan, zoals India. In 1991 werd het World Wide Web gecreeerd en even later de eerste browser (letterlijk: rondneuzer, grasduiner) door Netscape, die het eenvoudig maakte het net 'af te grazen'. Daardoor werd de daarvoor al ontwikkelde PC een instrument waarmee een ongekend aantal mensen rechtstreeks met elkaar kon communiceren, zeker nadat de uitwisselbaarheid van programma's een kenmerk van internet was geworden. De overinvestering in het leggen van glasvezelkabels maakte dat die na het ineenstorten van de 'Nieuwe Economie' voor een fractie van de kostprijs toegankelijk werden. Transnationale telefoontarieven daalden van 2 dollar per minuut tot 10 dollarcent. Een volgende factor was het op elkaar afstemmen van softwareapplicaties, zodat wereldwijde samenwerking en productie mogelijk werden. 'Open-sourcing' versterkt dit - het verschijnsel dat software wordt ontwikkeld door vrijwilligers die met elkaar samenwerken en hun 'producten' gratis ter beschikking van gebruikers stellen, met Linus en de elektronische encyclopedie Wikipedia als bekendste voorbeelden. Dit horizontale samenwerkingsmodel daagt hierarchische structuren uit en vergemakkelijkt de toegang tot nieuwe elektronische communicatie- en ontwerpmedia enorm, al blijven er vragen over, vooral voor Bill Gates, die kapitalisme (eigendomsrechten, winst) noodzakelijk acht om innovatie te kunnen genereren.
'Outsourcing', het uitbesteden van werk naar lagelonenlanden heeft een hoge vlucht genomen. In India zijn honderdduizenden ingenieurs opgeleid aan een aantal excellente technische universiteiten. Dankzij de glasvezelverbinding met de VS kunnen velen daarvan nu in India aan de slag voor Amerikaanse bedrijven - voor een fractie van het loon dat ze in de VS zelf verdiend zouden hebben. Daarnaast is er steeds meer sprake van dat een bedrijf een fabriek in zijn geheel verplaatst van de VS naar bijvoorbeeld China, waar precies hetzelfde product nu gemaakt wordt tegen lagere loonkosten, met lagere belastingen, gesubsidieerde energie en lagere gezondheidskosten.
De toetreding van de Volksrepubliek tot de Wereldhandelsorganisatie is in dit opzicht van enorm belang geweest. Hierdoor konden buitenlandse firma's activiteiten zonder problemen naar China verplaatsen, een land met 160 steden die meer dan een miljoen inwoners tellen; waar jaarlijks 350.000 ingenieurs afstuderen die bereid zijn om twaalf uur per dag te werken. Volgens Friedman heeft de Chinese regering de deuren zo wijd opengezet om de achterlijke Chinese economie tot vernieuwing te brengen, de eerste stap op weg naar de economische wereldtop. De groei van de arbeidsproductiviteit in China bedroeg de afgelopen jaren gemiddeld zeventien procent. Terwijl in afgelopen jaren in een vergelijkbare periode in de VS twee miljoen banen in de industrie verdwenen, gingen er in de Volksrepubliek door de daar gestegen arbeidsproductiviteit vijftien miljoen teloor. Voor sommige bedrijfstakken in het Westen is dit 'offshoring' naar China een ramp geweest, maar wereldwijd hebben de consumenten er enorm van geprofiteerd. Sinds het midden van de jaren negentig hebben alleen al de Amerikaanse consumenten er ruwweg 600 miljard door uit kunnen sparen. Zonder politieke hervorming is het echter twijfelachtig of China werkelijk deel kan gaan uitmaken van de platte wereld.
De combinatie van al deze factoren heeft geleid tot een mondiaal speelveld waarin afstand geen rol meer speelt en allerlei nieuwe vormen van samenwerking en productie mogelijk zijn. Deze wereld, zo constateert Friedman tot zijn eigen verbazing, is ruim honderdvijftig jaar geleden door Karl Marx beschreven in het Communistisch Manifest, als een wereld waarin alle culturele, sociale, politieke en religieuze belemmeringen voor de ongebreidelde werking van het kapitalisme stuk voor stuk worden geelimineerd. Dat roept begrijpelijk weerstand op, maar uiteindelijk profiteert iedereen van de platte wereld, meent Friedman. Hij beroept zich op David Ricardo's fameuze, bijna tweehonderd jaar oude wet van de comparatieve kosten die stelt dat internationale arbeidsverdeling altijd in ieders voordeel werkt. Hij tekent er nochtans bij aan dat er eigenlijk niets is in wat hij het derde bedrijf van mondialisering noemt dat niet in het voordeel van het kapitaal is. Dat voordeel vertaalt zich volgens hem ook in een versterking van de positie van transnationale ondernemingen ten opzichte van staten, die ze nu gemakkelijker tegen elkaar uit kunnen spelen. Ook in een platte wereld zullen de VS meer baat hebben bij vrijhandel dan bij het opwerpen van barrieres, al zal laag betaald en niet lokaal gebonden werk naar China verdwijnen. Op den duur moet immers in dat land het loonpeil stijgen, totdat het niet meer interessant is werk naar China uit te besteden.
In de platte wereld moet iedereen ervoor zorgen zijn arbeidskracht zo te verbeteren door scholing, door unieke prestaties te leveren, dat zijn werk niet verplaatst of overgenomen kan worden. Hier schildert Friedman in pasteltint een hobbesiaanse wereld waarin mensen elkaar in een nietsontziende competitie opjagen. Maar zo'n race kan niet alleen winnaars hebben, en over de verliezers doet Friedman er het zwijgen toe. De profeet van het darwinistisch liberalisme, Herbert Spencer, (schuin tegenover Marx begraven), meldde daar indertijd onaangedaan over dat degenen die in deze race achterblijven zich 'on the road to oblivion' bevinden.
Als zo'n wereldwijde concurrentie vereist dat 'iedereen' op het topje van zijn kunnen probeert te staan, betekent dat volgens Friedman niet veel goeds voor de Verenigde Staten, nu nog de hoogst ontwikkelde zone van de wereldeconomie. Die positie hadden ze te danken aan een combinatie van factoren: een grote koopkrachtige thuismarkt, efficiente en goed gereguleerde kapitaalmarkten en economische instituties, flexibele arbeidsmarkten en het grootste en beste areaal ter wereld aan onderzoekscentra en universiteiten. Hier bevindt zich bijvoorbeeld meer dan een derde van alle instellingen van hoger onderwijs. Maar de technologische en wetenschappelijke basis van Amerika's toppositie is al jaren aan het eroderen. Het superieure universiteitssysteem is voor researchstudenten in hoge mate afhankelijk geworden van buitenlanders, omdat het primaire Amerikaanse onderwijsstelsel steeds slechter is geworden en de belangstelling voor natuurwetenschap en techniek schrikbarend terug is gelopen. Zelf ben ik geneigd het begin van de neergang van de VS als hegemoniale mogendheid te markeren als het moment dat het aantal afgestudeerde juristen dat van afgestudeerde ingenieurs begon te overtreffen. Deze erosie wordt nu dramatisch versneld door het obscurantistische beleid van Bush jr. ten aanzien van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De uitgaven voor natuurwetenschappelijk onderzoek lopen terug en het wordt buitenlandse studenten steeds lastiger gemaakt de VS binnen te komen. Voor de huidige president van de VS heeft Friedman ook verder geen goed woord over. Deze gebruikte '9/11' niet om iedereen achter een agenda te brengen om de neergaande trend van de VS om te buigen, maar om een extreem-rechts programma door te drukken waarvoor hij geen enkel electoraal mandaat had. Hij heeft van de VS een land gemaakt dat niet meer hoop exporteert, maar angst.
Europa komt in dit boek niet voor, maar het zou mij weinig moeite kosten om de sombere diagnose van Friedman voor de VS naar Nederland te vertalen. Ook hier zien wij onderwijshervormingen en een onderwijscultuur waarin natuurwetenschappelijke kennis systematisch wordt gemarginaliseerd, trouwens kennis in het algemeen, ten gunste van pedagogische nieuwlichterij, gericht op de begunstiging van eigen domheid.
The World is Flat is vooral de moeite waard vanwege Friedmans pregnante beschrijving van wat hij 'de platte wereld noemt'. Het stelt teleur als het gaat om zijn beoordeling van de consequenties ervan. Overigens is 'de platte wereld' niet zo'n sterke metafoor. Ik vind het beeld dat Edward Luttwak in zijn Turbocapitalism bezigde veel sterker. Hij vergeleek daarin allerlei lokale, nationale en regionale markten met plassen die nu als gevolg van mondialisering waren samengevloeid tot een hele grote plas, een wereldmarkt waar niemand aan kan ontsnappen.
De vorm die Friedman heeft gekozen is nogal irritant. Het boek is geschreven als een persoonlijke ontdekkingstocht, waarin de auteur in vliegtuigen al laptoppend en googelend de hele (platte) wereld aandoet om van de ene belangrijke nieuwe ondernemer na de andere van gedachten te wisselen. Tegelijkertijd roept de eerste helft steeds meer irritatie op omdat de auteur daar wel erg juichend is over 'mondialisering, derde bedrijf'. Hij kan toch niet in ernst menen dat de goed opgeleide Indiase ingenieurs in Bangalore model staan voor de toekomstkansen van de bevolking van India als geheel? Nee, in de tweede helft blijkt dat hij dat niet meent, als hij memoreert dat de hightech-sector in India goed is voor 0,2 procent van de werkgelegenheid en dat de hele exportsector daar twee procent van uitmaakt. Maar hij blijft een optimist. Als Bill Gates hem voorhoudt dat de helft van de wereldbevolking niet in de platte wereld leeft en daar volgens hem ook nooit in terecht zal komen, noteert Friedman dat wel, maar gaat hij er verder niet op in, ook al benoemt hij de schaduwzijden van de platte wereld. Bijvoorbeeld vervuiling: elke maand rijden er 30.000 auto's meer rond in Peking. Steeds meer efficiency, prachtig.
Maar hij citeert een van zijn talloze vrienden op hoge posities in het bedrijfsleven, die hem uitlegt dat de logica van dit ongeremde kapitalisme erop neerkomt dat alle vet meedogenloos wordt weggesneden en die daaraan toevoegt: 'Maar vet is wat vlees smaak geeft.' Hoe platter de wereld wordt, hoe meer er behoefte is aan een mondiaal regime op het gebied van de arbeidsverhoudingen, concludeert Friedman. En ten slotte kan de platte wereld ook ten dienste staan van andere doelstellingen dan winst- en welvaartsverhoging. Osama bin Laden ging vanuit zijn hol in Pakistan geheel te werk volgens de vereisten van de moderne bedrijfsvoering. De verschillende aspecten van zijn aanslagen besteedde hij uit aan specialistische groepen, hij rekruteerde geschikt personeel voor de kaping, liet de training over aan Amerikaanse vliegscholen en leaste uiteindelijk de vliegtuigen om de aanslagen van '9/11' uit te voeren. Zelf beperkte hij zich tot zijn core competence, algemeen leiderschap en ideologische bezieling. Zo doe je dat in een platte wereld.
- Auteur
- Bart Tromp
- Verschenen in
- Vrij Nederland
- Datum verschijning
- 13-06-2005