Mondialisering - heel oud en heel nieuw

s & d 1 2 | 2 0 0 6

 boekessay

Mondialisering: heel oud en heel nieuw

 

Leviathans. Multinational Corporations and The New Global History

Alfred D. Chandler, Jr. en Bruce Mazlish (red.), Cambridge, Cambridge University Press, 2005

Just World. A Fabian Manifesto, Fabian Globalisation Group, London, Zed Books & The Fabian Society, 2005

Global Covenant. The Social Democratic Alternative to the Washington Consensus, David Held, Cambridge, Polity Press, 2004

Globalization. A Short History, Jürgen Osterhammel en Niels P. Petersson, Princeton, Princeton University Press, 2005

World-Systems Analysis. An Introduction, Immanuel Wallerstein, Durham, Duke University Press, 2004

 

 

‘Globalisering’ is een lelijk anglicisme, afgeleid van het woord globalisation, dat in het Engels overigens niet veel meer dan een halve eeuw bestaat. ‘Globaal’ betekent in het Nederlands ‘niet tot in bijzonderheden nauwkeurig berekend’ of ‘ruim genomen’, ‘zo ongeveer’. Globalisering zou dus betekenen dat alles minder duidelijk wordt. Juister is het daarom te spreken van ‘mondialisering’. Maar wat wordt daarmee bedoeld? Omdat het woord mondialisering zo nieuw is, lijkt het alsof het ermee aangeduide verschijnsel eveneens nieuw is. Maar of dat zo is, hangt af van de betekenis die men het woord geeft en zoals het geval is bij de meeste centrale begrippen in de politiek en de politieke wetenschap gaat het hier om een ‘wezenlijk betwist begrip’1.

 

Jan Aart Scholte, de auteur van Globalization, een van de beste overzichtswerken over dit onderwerp, onderscheidt vijf verschillende betekenissen, die alle verwijzen naar grootschalige, structurele processen:

> ‘internationalisering’, steeds omvangrijker bewegingen van mensen, goederen en informatie over de grenzen heen;

> ‘liberalisering’, de afbraak van allerlei statelijke belemmeringen van het vrije verkeer van goederen, mensen en kapitaal;

> ‘universalisering’, het universeel worden van tijdrekening, geneeswijzen, Chinese restaurants, spijkerbroeken en wat al niet;

> ‘modernisering’, met als varianten verwestersing of amerikanisering, de verspreiding van westerse opvattingen, standaarden, gewoonten; de opmars van kapitalisme en rationalisering;

> ‘de-territorialisering’, het onbelangrijk worden van territoriale beperkingen van de sociale ruimte.2

 

Een heel andere definitie komt van Manfred Steger. Die noemt globalization het politieke programma van het neoliberalisme, dat op vijf punten is gebaseerd. Mondialisering is in dit programma (1) de liberalisering en wereldwijde integratie van markten, een (2) overmijdelijk en onontkoombaar proces, waarover (3) niemand enige controle uitoefent. Dit proces is verder (4) in ieders voordeel en bevordert (5) de verspreiding van democratie over de hele wereld.3 Het is overigens niet moeilijk om nog veel meer definities van mondialisering te verzamelen.

 

Wereldsystemen

 

Dat mondialisering zo’n lastig conceptueel probleem vormt, volgt uit het feit dat de sociale wetenschappen expliciet of impliciet altijd zijn uitgegaan van staten als de grootst mogelijke sociale of politieke eenheden. Geen wonder dat ze zich geen raad weten met verschijnselen die supranationaal zijn, maar niet simpel tot ‘internationale betrekkingen’ of ‘internationale handel’ kunnen worden gereduceerd. De grote uitzondering op de regel vormt het perspectief van het wereld-systeem, waarvan Immanuel Wallerstein de grondlegger is. 

Daarin zijn staten slechts onderdelen van een groter geheel, een wereld-systeem, waarbij de term ‘systeem’ verwijst naar een geheel dat afgegrensd is van zijn omgeving en waarvan de werking kan worden verklaard door interne processen, niet door factoren van buitenaf. De meeste wereld-systemen in de geschiedenis zijn wereldrijken geweest, die werden beheerst vanuit één politiek centrum. Wereldeconomieën, die wel een geheel vormen, maar niet centraal bestuurd worden, zijn door de eeuwen heen relatief vluchtige verschijnselen geweest.

Maar de wereldeconomie die in de vijftiende eeuw ontstond in het westen van Europa, met perifere zones in de Amerika’s, heeft in de afgelopen vijfhonderd jaar alle andere wereldsystemen vernietigd en omvatte tegen het eind van de negentiende eeuw de hele geografische wereld. De dynamiek in dit moderne wereldsysteem berust op de het streven naar de accumulatie van kapitaal enerzijds en de daarmee verbonden wedijver tussen de voornaamste staten om de meest gunstige positie in de wereldeconomie anderzijds.

 

Deze wereldeconomie heeft altijd uit drie geografische zones bestaan. Een kern, waarin zich sterke staten bevinden en waar het gaat om productieve activiteiten met een hoge toegevoegde waarde; daartegenover een periferie waar staatsvorming mislukt ¬ tegenwoordig is de term failed states in omloop ¬ en die rechtstreeks of indirect beheerst wordt door kernstaten; en daartussenin de semiperiferie, waarin staten bestaan die wel een zekere politieke zelfstandigheid hebben weten te handhaven ten aanzien van de kern, maar die economisch en technologisch achterlopen.

 

In World-Systems Analysis geeft Wallerstein in honderd bladzijden een bevattelijk overzicht van zowel het theoretisch kader van wereld-systeemanalyse als van de inzichten die deze analyse oplevert over de ontwikkeling van statenstelsel en wereldeconomie in afgelopen vijf eeuwen ¬ en ook in de komende vijftig jaar. De verhandeling over de toekomst zal trouwe lezers van s&d niet onbekend voorkomen; hierin komen dezelfde zaken aan de orde als in het artikel van Wallerstein dat eerder in dit tijdschrift verscheen, onder de titel 2000-2050. De wereld die ons te wachten staat in 32 stellingen.4

Kenmerkend voor de intellectuele openheid van Wallerstein is dat hij dit toekomstperspectief in 1999 voorlegde aan een bont gezelschap van geleerden en commentatoren, van wereldhistoricus William McNeill en columnist William Pfaff tot de sociologen Johan Goudsblom, Shmuel Eisenstadt en Samir Amin. (De aankondiging van de laatste dat hij een kleine interruptie wil maken doet gestaalde conferentiegangers snel naar de koffiekamer vertrekken.) Als deelnemer kan ik alleen maar getuigen van discussies op niveau, die Wallerstein echter niet tot het verwerpen van een van zijn stellingen konden brengen. Ze zijn enkele jaren later in boekvorm verschenen.5

Waar het mij in dit boekessay eerst om gaat is dat binnen het perspectief van het wereldsysteem ‘mondialisering’ niets nieuws is. De kapitalistische wereldeconomie is vanaf zijn oorsprong een mondiaal systeem geweest. De bouw van een fluitschip in Amsterdam rond 1600 was net zo goed een proces van assemblage van materialen en onderdelen uit de hele toen bekende wereld als die van een laptop vandaag de dag. Mondialisering in de betekenis van ‘wereldwijde economische netwerken van productie en handel’ heeft in de afgelopen vijf eeuwen echter wel een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt.

Rond 1550 bestreek deze wereldeconomie ¬ Wallerstein ontleent het begrip aan Fernand Braudels ‘économie monde’ ¬ delen van West-Europa en de Amerika’s, maar de geografische expansie is daarna nietsontziend doorgegaan tot er niets meer viel te incorporeren. Daarnaast is geografie in dit verband een misleidende dimensie. In de vroege wereldeconomie vormden achtereenvolgens Antwerpen en Amsterdam de centra van het kapitalisme. Maar enkele kilometers verderop leefden en werkten boeren die nauwelijks deel uitmaakten van die wereldeconomie. 

Mondialisering in termen van het wereldsysteem kan dan ook zó worden begrepen dat een steeds groter deel van de wereldbevolking geïntegreerd raakt in de wereldeconomie. Ook hier is het denken in termen van afzonderlijke staten als homogene eenheden dus misleidend.

 

Moderne trends

 

Wie mondialisering allereerst definieert in termen van toenemende integratie van de wereldeconomie als gevolg van nieuwe technologieën, krijgt al gauw te horen dat dit helemaal geen nieuw verschijnsel is en dat de wereldeconomie, in termen van internationale handel en transnationale investeringen, in de hoogtijdagen van het Britse imperium al evenzeer geïntegreerd was. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog veranderde dat, en dat wijst er volgens sommigen op dat mondialisering, in deze termen opgevat, niet een nieuw, maar een cyclisch fenomeen is.

 

Osterhammel en Petersson nemen in hun korte monografie (oorspronkelijk in het Duits verschenen) de positie in dat mondialisering een lange geschiedenis heeft. Ook al voordat van mondialisering sprake was, onderhielden verre delen van de wereld relaties met elkaar. Maar pas vanaf het moment dat die relaties geïnstitutionaliseerd raakten en meer dan een handvol mensen aangingen, kan van mondialisering gesproken worden. Handel over land en zee over grote afstanden zijn in de wereldgeschiedenis geen nieuwe verschijnselen, geïntegreerde markten voor goederen, kapitaal en arbeid zijn dat wel ¬ die bestonden niet vóór het midden van de negentiende eeuw.

 

De auteurs onderscheiden vier fasen in het proces van mondialisering. Tot halverwege de achttiende eeuw bevorderen handel, imperialisme en religieuze solidariteit de expansie van intercontinentale relaties. Vanaf ongeveer 1750 ontstaan, als gevolg van politieke en industriële revoluties in het Westen, netwerken van handel, communicatie, migratie en transport die alles wat tot dan toe had bestaan verre gingen overtreffen.

 

De derde fase begon rond 1880 en duurde tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze werd gekenmerkt door pogingen om mondialisering in dienst te stellen van nationale politiek, vooral uiteraard door de grote mogendheden. Daarnaast door de groei van wereldwijde kapitaalbewegingen en de opkomst van programma’s om de wereld te ordenen, in een Leninistische en een Wilsoniaanse variant. In de jaren dertig kwam het echter tot een catastrofale inzinking van mondialiseringsprocessen. Na de Tweede Wereldoorlog herstelden de laatste zich en breidden zich uit met patronen van massatoerisme, consumptie, media en vermaak.

 

In de afgelopen kwart eeuw zijn er veranderingen opgetreden die de na-oorlogse structuren van deze vierde fase hebben verzwakt of zelfs hebben geknakt. De auteurs noemen zes aspecten. De ontbinding van het Sovjet-imperium versterkte de groei naar een gecompliceerd multilateralisme; daarnaast en gedeeltelijk als gevolg daarvan was er de opkomst van niet-gouvernementele organisaties die internationaal opereren, van Greenpeace en Amnesty International tot criminele en terroristische netwerken.

In de tweede plaats ontstond in deze periode een crisis van de verzorgingsstaat, die vaak gezien wordt als een consequentie van voortgaande mondialisering. Maar Osterhammel en Petersson wijzen erop dat het de politiek van Thatcher en Reagan is geweest die deze ‘spontane’ economische mondialisering heeft veroorzaakt.

In de derde plaats leidde deze liberalisering van internationale ruil tot een snelle uitbreiding en intensivering van het handels- en kapitaalverkeer. Dit heeft twee kwalitatieve veranderingen teweeggebracht. De eerste verandering is de transformatie van multinationale ondernemingen tot transnationale firma’s, die een mondiale economische organisatie vormen welke hiërarchisch is in structuur, in plaats van een netwerk, bestuurd door markten. Dit is een van de ¬ zeldzame ¬ moeizame formuleringen in dit boek, die vertaald kan worden in de stelling dat de wereldeconomie steeds sterker bepaald wordt door enkele duizenden zeer grote ondernemingen, die wereldmarkten beheersen in plaats van dat zij er zelf door beheerst worden.

De tweede kwalitatieve verandering is de opkomst van nieuwe economieën, vooral in Oost-Azië. Maar in termen van wereld-systeemanalyse is dit geen nieuw, maar een normaal verschijnsel. In de wereldeconomie is sprake van een permanente stoelendans, waarbij staten van de ene zone naar de andere stijgen (of dalen). De Oost-Aziatische tijgers (en China) bewegen van de periferie naar de semi-periferie en op termijn wellicht zelfs naar de kern van het wereld-systeem, zoals Japan er eerder een eeuw over heeft gedaan uit de semiperiferie (de status die het wist te verwerven toen het na 1850 gedwongen werd deel te gaan uitmaken van de wereldeconomie) te promoveren tot kernstaat.

Het vierde aspect dat Osterhammel en Petersson beschrijven is de bevordering van de economische mondialisering door de ontwikkeling van elektronische communicatie- en dataverwerkingstechnologie. De elektronische media zijn, in de vijfde plaats, bovendien een katalysator in het populariseren van de idee van mondialisering, al mag niet worden vergeten dat er een ‘digitale kloof’ bestaat tussen degenen die toegang tot deze technologie hebben en degenen die daar buiten staan. (Een van de best verkochte propagandisten van mondialisering, Thomas Friedman, tekent in zijn The Earth is Flat zonder commentaar de mening van Bill Gates 6) op dat meer dan de helft van de wereldbevolking tot die laatste categorie behoort en zal blijven behoren.7) 

In de zesde plaats leidt de toenemende interdependentie en integratie van de wereld ook tot een mondialisering van criminaliteit (handel in geld, vluchtelingen, nieuwe vormen van slavenarbeid), die overigens nauw verbonden is met de legale handel en economie. 

Dit alles heeft geleid tot de notie dat wij nu in het tijdperk van mondialisering leven. Maar dit idee relativeren de auteurs met kracht. Als er al een keerpunt in de richting van mondialisering is geweest, dan lag dat aan het ‘begin van de vroeg-moderne periode’, met de grote ontdekkingsreizen, de slavenhandel en ‘ecologische imperialisme’. 8) Als het gaat om internationale handel is het topjaar 1913 in sommige aspecten nog niet geëvenaard. De notie van mondialisering als iets geheel nieuws komt ook voort uit het feit dat het vanzelfsprekende vertrekpunt van de meeste analyses van het fenomeen der Europese natiestaat is, die zelf een betrekkelijk nieuw verschijnsel. Europa was vóór de opkomst van de natiestaat bij voorbeeld veel meer ‘gemondialiseerd’ dan nu, zeker in cultureel en religieus opzicht.

 

Vervolgens rekenen Osterhammel en Petersson af met enkele andere populaire ideeën over mondialisering. Nee, er is geen sprake van dat deze tot het einde van de natiestaat leidt; evenmin is het gerechtvaardigd dit proces gelijk te stellen met verwestersing of Amerikanisering en hoe snel en gemakkelijk communicatie en verkeer tegenwoordig ook kunnen plaatsvinden, territorium zijn nog steeds een fundamenteel gegeven.

 

Ondernemers zonder grenzen

 

In de huidige discussie over ‘globalisering’ is een van de belangrijkste thema’s de rol van multinationale of transnationale ondernemingen, niet alleen binnen de wereldeconomie als geheel, maar ook in hun relatie tot de staat. Dat wordt uiteengezet in de eerste zin van een boek geredigeerd door Alfred Chandler en Bruce Mazlish, getiteld Leviathans 9): van de honderd eenheden met het grootste Bruto Nationaal Product is ongeveer de helft een multinationale onderneming (mno). Zo gemeten zijn deze mno’s groter en rijker dan zo’n 125 natiestaten.

 

In wat de redacteurs in de ondertitel ‘the new global history’ noemen dient de analyse van mno’s tenminste evenveel aandacht te krijgen als die van staten, het traditionele onderwerp van politieke geschiedschrijving en diagnose. Anders dan de ondertitel doet vermoeden beweren de redacteuren niet dat er kort geleden een nieuw tijdperk van mondialisering is aangebroken, eerder dat de scheiding tussen politieke en economische geschiedenis een verkeerd perspectief op de ontwikkeling van de wereldeconomie biedt. De eerste multinationale ondernemingen zijn immers niet veel jonger dan die economie. Al was de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602) niet de allereerste, zij staat toch model voor vroege mno’s die overigens meer op staten dan firma’s leken, met een eigen leger en vloot.

 

De titel van deze bundel is een welbewuste verwijzing naar Thomas Hobbes, die de Bijbelse naam Leviathan gebruikte om de moderne staat te benoemen. Welnu, zo argumenteren de redacteuren, in de jaren zeventig is een nieuwe Leviathan opgekomen, de multinational corporation, waarvan al die eerdere multinationale ondernemingen embryo’s zijn geweest. De bundel geeft een gevarieerd overzicht van de manier waarop deze mno’s qua geschiedenis, structuur, werkwijze en invloed beschouwd en beoordeeld kunnen worden. In dit opzicht is het een informatief en prikkelend boek, al moet de lezer het zonder duidelijke bevindingen stellen. Wat het namelijk mist is een heldere analyse van derelatie tussen staat en mno, terwijl dat juist op grond van titel en uitgangspunt mocht worden verwacht.

 

Voor Wallerstein is deze relatie juist de sleutel tot begrip van de werking van de kapitalistische wereldeconomie. In de inleiding van zijn World-Systems Analysis legt hij in nog geen tien pagina’s uit waarom staat en onderneming elkaar nodig hebben. Hoe zwakker de staat, hoe minder rijkdom kan worden vergaard met economisch productieve activiteiten. 10) Het teleurstellende aan Leviathans is dat het boek zijn pretenties uiteindelijk niet waarmaakt: van een werkelijke integratie tussen politieke, institutionele en economische analyse is eigenlijk geen sprake.

 

Transnationale politiek

 

Ook zij die het historische karakter van de mondialisering benadrukken, ontkennen niet dat deze de laatste kwart eeuw een nieuwe gestalte heeft aangenomen, al was het alleen maar omdat het besef van mondialiseringsprocessen zelf een mondialiseringsfactor is geworden. Een belangrijk element in dat besef is het inzicht dat vele politieke processen zich afspelen en dat vele politieke besluiten genomen worden op een transnationaal niveau, waar van democratische controle op zijn allerbest alleen in uiterst formelezin sprake is.

 

Een voorbeeld is gatt, de onderhandelingen over meer vrijhandel, die ruim veertig jaar als technische beslommeringen werden gezien, maar die vrijwel onmiddellijk met de institutionalisering van gatt tot de Wereldhandelsorganisatie (wto) een politiek karakter hebben gekregen. Wat zich nu voordoet is het ontstaan van een transnationale politieke ruimte, waarin enerzijds staten en nationale organisaties als politieke partijen optreden ¬ dat is als vanouds ¬ maar anderzijds allerlei transnationale anti- of anders-globalistische sociale bewegingen hun opwachting maken ¬ dat is nieuw.

 

Wanneer we mondialisering opvatten zoals Stegner dat doet, dus als een neoliberaal politiek project, dan rijst de behoefte aan een politiek antwoord ¬ en in het verband van dit besprekingsartikel: aan een sociaal-democratisch politiek antwoord. Een poging daartoe biedt Just World, een manifest van de Fabian Society, waarin van oudsher het denkend deel van de Labour Party zich organiseert.

 

Het manifest is in feite een verzameling losse bijdragen die door een algemeen gedeeld vertrekpunt bijeen worden gehouden. Dit luidt dat een rechtvaardige wereld gebaseerd dient te zijn op vier pijlers, te weten: de schepping van een nieuwe mondiale economische architectuur die (weer) nationale economische politiek mogelijk moet maken; mondiaal democratisch bestuur; billijke handel; en mondiale regulering van de activiteiten van staten en ondernemingen. Dat is niet niks.

 

In de bijdragen, die ¬ anders dan deze algemene uitgangspunten ¬ vrij concreet zijn uitgewerkt, worden uiteenlopende oplossingen en remedies voorgesteld en uitgewerkt, nadat in het eerste deel is uiteengezet wat er mis is aan de huidige inrichting van de wereld. Het gaat dan om de regulering van internationaal kapitaalverkeer, de mogelijkheden van een transnationale belastingheffing (cf. de ‘Tobintax’), een nieuw mondiaal monetair stelsel (gebaseerd op de voorstellen die Keynes in 1944 in Bretton Woods deed, maar die voor de Verenigde Staten onaanvaardbaar waren), rechtvaardige internationale handel en migratie, een internationaal milieuregime, versterking van internationale instituties op het terrein van mensenrechten en volkenrecht, en de vorming van mondiale democratische lichamen.

 

Al deze voorstellen worden in kort bestek helder en overtuigend toegelicht. Maar het manifest geeft geen antwoord op de vraag langs welke weg zij kunnen worden gerealiseerd. Dat is pijnlijk genoeg in zijn algemeenheid, maar zeker als het gaat om denkwerk binnen een partij die onder Tony Blair juist de tegenovergestelde richting is ingeslagen ¬ of het nu gaat om de acceptatie van neoliberalisering in het algemeen (onder de slogan dat dit de keus voor ‘het radicale midden’ is) of het in strijd met de beginselen van de internationale rechtsorde deelnemen aan een oorlog buiten de Verenigde Naties om.  Daarover meldt het manifest niets en dat geeft het, hoe realistisch de erin vervatte plannen ook zijn in relatie tot de onderkende vraagstukken, toch iets wereldvreemds.

 

Dat geldt ook voor Global Covenant, het zoveelste boek van David Held over mondiale democratie ¬ Held draagt overigens over dit thema ook bij aan het Fabian Manifesto. Als diagnose en politieke plaatsbepaling is dit boek een uitstekend overzicht, al zullen sommigen zich wellicht ergeren aan de schoolse opzet, compleet met ‘boxen’ waarin het geschrevene als voor een powerpoint-presentatie is samengevat.

 

Toch mist het net als de eerdere voorstellen van Held voor ‘mondiale democratie’ overtuigingskracht. Dat komt omdat, hoe je het ook wendt of keert, het schaalprobleem op wereldniveau iets onoverkomelijks heeft. Zijn voorstellen voor een democratische institutionele ordening op wereldschaal zijn een uitvoerige beschouwing waard, maar in het kader van dit artikel is daar geen plaats voor. Bovendien kan men Held hetzelfde verwijten als de Fabians: nergens geeft hij aan langs welke weg dit ideaal zou kunnen worden gerealiseerd.

 

In het ‘wetenschappelijk socialisme’ was dat geen probleem: de maatschappelijke ontwikkeling ging in de gewenste richting, de politieke wil van een socialistische partij was zogezegd een faciliterende factor. In de programmatische geschriften van deze Britse socialisten is echter elke poging om te analyseren in welke richting maatschappelijke krachten zich bewegen achterwege gelaten. Dan blijft alleen de politieke wil over als factor. Maar over hoe die mobiliseren en te organiseren, daarover zwijgen zij.

 

Toch is de transnationale organisatie van sociaal-democratische politiek nu, om een klassieke uitdrukking te bezigen, ‘das Gebot der Stunde’.

 

 

Noten

1 Zie Bart Tromp, De wetenschap der politiek, Amsterdam, 2002, 6-11.

2 Jan Aart Scholte, Globalization. a critical introduction, Houndmill, MacMullan, 2000, 16.

3  Manfred B. Steger, Globalism. The New Market Ideology, Lanham, Rowman & Littlefield, 2002, 43-81.

4 Immanuel Wallerstein, ‘2000-2050. De wereld die ons te wachten staat in 32 stellingen’, Socialisme & Democratie, 56 (1999), 7/8.

5   Immanuel Wallerstein, Armand Clesse, Eds., The World We Are Entering 2000-2050, Amsterdam, Dutch University Press, 2002.

6 Zie bijvoorbeeld Johan Heilbron, ‘Mondialisering en transnationaal cultureel verkeer’, in Johan Heilbron en Nico Wilterdink, red., Mondialisering. De wording van de wereldsamenleving, boekaflevering Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 22 (1995), 1 (juni).

7 Thomas Friedman, The World is Flat. A Brief History of the Globalized World in the 21st Century, London, Penguin, 2005, 379.

8   Alfred W. Crosby, Ecological Imperialism: The Biological Expansion of Europe, 900-1900, Cambridge, Cambridge University Press, 1986.

8 Alfred D. Chandler, Jr en Bruce Mazlish, Eds., Leviathans. Multinational Corporations and The New Global History, Cambridge, Cambridge Universty Press, 2005.

10 Wallerstein, World-Systems Analysis, 53 . S&D12-2006-v2.indd 54 11-12-2006 11:32:32

 

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Socialisme & Democratie
Datum verschijning
11-12-2006

« Terug naar het overzicht