Moord op de politiek

JEAN-PAUL SARTRE is terug! Dat meldden verschillende boekbijlagen, met als argument de ook volgens welgezinde recensenten veel te dikke 'studie' van Bernard-Henri Levy,

Le siecle de Sartre. Door wat ik erover lees, lijkt het mij een boek van niks, van een voor veel Franse intellectuele producten karakteristieke wijdlopigheid en winderigheid. Verbazingwekkend is natuurlijk wel de combinatie Sartre-Levy. De laatste was immers 25 jaar geleden uitvinder en aanvoerder van de 'nieuwe filosofen', die korte metten maakten met de stellingnames van zowel Sartre als Foucault. Diep onder de indruk van Solzjenitsyns Goelag-archipel verwierpen zij zowel het existentialistische marxisme van de eerste als het nietzschiaanse structuralisme van de laatste. Hoe is het dan mogelijk dat Levy Sartre nu als intellectueel in de politiek rehabiliteert, hoewel hij niet ontkent dat deze vrijwel altijd verkeerd koos?

Het antwoord is te vinden bij Luuk van Middelaar. Zijn analyse van de moord op de politiek in Frankrijk opent met de fameuze colleges die de uit Rusland gevluchte Alexandre Ko jeve in de jaren dertig aan de prestigieuze Ecole Pratique des Hautes Etudes gaf. Zijn gehoor was klein maar fijn: Merleau-Ponty, Bataille, Aron, Lacan; Sartre werd per brief op de hoogte gehouden.

Het onderwerp van Kojeve was Hegels Phanomenologie des Geistes. Later zijn zijn colleges uitgegeven als Introduction a la lecture de Hegel. Daarin treft men de these van het einde der geschiedenis aan, die vijftig jaar later door zijn intellectuele kleinzoon Francis Fukuyama wereldberoemd zou worden. De these is een uitvinding van Kojeve, want ik heb er bij Hegel tevergeefs naar gezocht. Kojeve handelde ernaar: na de Tweede Wereldoorlog werd hij topambtenaar en bemoeide zich in die functie met de Europese integratie. Het einde van de geschiedenis hield immers zowel het einde van de politiek in als van de filosofie. Op die terreinen viel voor hem niets meer te doen.

Het zeer leesbare betoog van Van Middelaar houdt in dat drie generaties Franse filosofen gevangen zijn gebleven in het kader dat Kojeve construeerde. Die drie generaties -liever gezegd: scholen- verschillen ogenschijnlijk enorm. Maar uiteindelijk hebben zij een heimelijke overeenkomst: zij laten geen ruimte aan de politiek.

Sartre voerde de eerste school aan, die van het existentialisme, dat hij later injecteerde met zijn idee van het marxisme. In de kern komt dit uit op niets anders of meer dan de kwestie van de individuele verantwoordelijkheid -voor alles. Want hij negeert dat wij leven in een wereld die wij niet zelf hebben gemaakt, maar die de keuzen die wij wel kunnen maken voorvormt. Zijn 'engagement' loopt zo uit op een machteloos ondertekenen van steeds meer manifesten en petities. Met politiek heeft dit niets te maken.

De doodlopende weg van Sartre werd gevolgd door het nietzschiaans structuralisme, waarvan Foucault de meesterdenker was. Tegenover de verplichting tot engagement tot het uiterste -Sartre bleef zichzelf trouw en eindigde als een halvegare maoist- kwam nu de stelling dat de mens er niets toe deed, zou verdwijnen 'als een in het zand getekend gezicht op de vloedlijn'.

Het waren de maatschappelijke structuren die het hem deden. Dit perspectief liet geen ruimte aan de politiek; net als deze maakte Foucaults discours het verschil tussen tirannie en democratie onbespreekbaar en niet waarneembaar -geheel in overeenstemming met de lessen van Kojeve, die Stalin zag als de uitvoerder van de algemene wil tot vrijheid.

Dit moralisme heeft, net als het totalitarisme, de gevaarlijke pretentie dat er een homogene samenleving kan bestaan, waarin het conflict tussen heersers en niet-heersers voorgoed is opgelost. Echter, juist in de erkenning van dit instrinsieke conflict schuilt de basis voor het publieke domein en voor het bestaansrecht van politiek als de symbolische derde die binnen de samenleving in staat is met dit conflict om te gaan. Het unieke van de democratische samenleving is dat ze haar intrinsieke maatschappelijke verdeeldheid niet ontkent, maar integendeel juist de institutionalisering vormt van dit conflict. Vanuit deze redenering hebben ruimte voor politiek en vrijheid alles met elkaar te maken.

Van Middelaar laat zien dat er meer is dat Sartre en Levy bindt. Het is jammer dat hij ook hier zo weinig aandacht besteedt aan Raymond Aron, die tegenover al deze drie scholen politiek en vrijheid als geen ander verdedigd heeft.

De relatie van filosofie en de feitelijke politiek in Frankrijk ziet Van Middelaar onder meer tot uiting komen in het aantreden van Raymond Barre als premier in 1975. Barre was als student diep onder de indruk van Ko jeve. Nu mocht hij regeren, niet als politicus, maar als economisch expert. Knap spoort de schrijver ook op hoe in Guehenno's Het einde van de democratie (1994, bij verschijnen uitbundig toe gejuicht door The Economist) alle thema's terugkeren over het 'einde van de politiek' bij Kojeve, zestig jaar na diens omineuze colleges.

Dit boek gaat niet alleen over Frankrijk.

Luuk van Middelaar: Politicide, De moord op de politiek in de Franse filosofie, Van Gennep, fl39,90.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
01-03-2000

« Terug naar het overzicht